Word order

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, havoLeerjaar 2-4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesson aim
  • Ik ken de juiste volgorde van tijd en plaats.

Slide 2 - Diapositive

1
2
3
4
5
Kevin
watches
in his room

every night

television

Slide 3 - Question de remorquage

1
2
3
4
5
Wie
Doet
Waar
Wanneer
Wat

Slide 4 - Question de remorquage

Schrijf dit op!
De basisregel voor woordvolgorde is:

Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.
Keith       watches            television     in his room     every night.

Slide 5 - Diapositive

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 6 - Question de remorquage

Wie
doet
wat
waar
wanneer

Jack and Pete
are going
to the cinema
tonight
on a date

Slide 7 - Question de remorquage

Waar?
Woorden die iets zeggen over waar of waarheen staan altijd aan het einde van de zin, maar vóór de 'wanneer': 

My bike is in the shed.
Helen  arrived  at her appartment last night

Slide 8 - Diapositive

Wanneer?
Woorden die aangeven wanneer iets gebeurt, staan meestal aan het eind van een zin. Als je de tijd extra wil benadrukken, kun je ze ook vooraan in een zin zetten. 

They left two days ago.
Last nightHelen  arrived  at her appartment.

Slide 9 - Diapositive

! Donkey bridge !
De P van Place (of plaats) komt voor de T van Time (of tijd) in het alfabet!

They left for France two days ago.
Helen  arrived  at her appartment at ten o'clock.

Slide 10 - Diapositive

Which one is correct?
A
They don't go on Friday to the pub.
B
They don't go to the pub on Friday.

Slide 11 - Quiz

Which one is correct?
A
She swims every day in the canal.
B
She swims in the canal every day.

Slide 12 - Quiz

Word Order

What is the correct word order?
A
Billy went next door to his friend five minutes ago.
B
Billy went to his friend next door five minutes ago.

Slide 13 - Quiz

Word Order

What is the correct word order?
A
See you next Monday at the Google Meet.
B
See you at the Google Meet next Monday.

Slide 14 - Quiz

Word Order

What is the correct word order?
A
Danny went to school yesterday.
B
Went Danny to school yesterday.
C
To school went Danny yesterday.
D
Danny to school went yesterday.

Slide 15 - Quiz

Word Order
to
now
I
have
work

Slide 16 - Question de remorquage

Word Order
booked
tickets
She
last week
the

Slide 17 - Question de remorquage

Word Order
my
is
movie
Harry Potter
favourite

Slide 18 - Question de remorquage

Correct the mistake:

We always go in summer on holiday to France.

Slide 19 - Question ouverte

Final Check

Slide 20 - Diapositive

Woorden van plaats (waar) en tijd (wanneer) staan meestal aan het _________ van de zin.
A
begin
B
einde

Slide 21 - Quiz

Wat is de basisregel?
A
Wie doet wanneer wat waar
B
Wie doet wat wanneer waar
C
Wie doet wat waar wanneer
D
Wat doet wie wanneer waar

Slide 22 - Quiz

will bring / I / tomorrow / to school /my reading book

Slide 23 - Question ouverte

Today's goals
  • Ik ken de juiste volgorde van tijd en plaats.

Slide 24 - Diapositive