Bezittelijk vnw
1 / 24
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Maak de goede combinaties
l'eau
le séjour
l'endroit
la piscine
la semaine
het water
het verblijf
de plek
het zwembad
de week
Slide 2 - Question de remorquage
Maak de goede combinaties
sur
faire les magasins
découvrir
la soirée
l'escalade
op
winkelen
ontdekken
de avond
het klimmen
Slide 3 - Question de remorquage
Maak een zin met een passé composé. Je hebt niet alle woorden nodig.
ma
père
a
écouté
un
film
mère
regardé
douze
Slide 4 - Question de remorquage
La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje. Je houdt 1 plaatje over
Il fait chaud
Il fait très froid
il y a du soleil et le ciel est couvert
Il fait orage
Slide 5 - Question de remorquage
Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons
Slide 6 - Question de remorquage
Dus: Uit welke twee elementen bestaat de passé composé in het Frans?
Sleep die twee elementen naar het juiste vakje
+
Persoonlijk voornaamwoord
Vorm van het hulpwerkwoord avoir/être
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord
Slide 7 - Question de remorquage
ai
avez
avons
as
ont
a
J'
tu
il
nous
vous
ils
Slide 8 - Question de remorquage
mon grand-père
ma mère
ma grand-mère
mon père
ma soeur
mon frère
Slide 9 - Question de remorquage
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(jouw) amie (v)
(jouw) amie (v)
A
ton
B
ta
C
tes
Slide 10 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(onze) amie
(onze) amie
A
notre
B
nos
C
mon
Slide 11 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(jouw) amie
(jouw) amie
A
ton
B
ta
C
tes
Slide 12 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) amies (v)
(mijn) amies (v)
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 13 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) amies
(mijn) amies
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 14 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(zijn) soeur
(zijn) soeur
A
son
B
sa
C
ses
Slide 15 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(zijn) valise
(zijn) valise
A
son
B
sa
C
ses
Slide 16 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) petit frère
(haar) petit frère
A
son
B
sa
C
ses
Slide 17 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) bottes
(haar) bottes
A
son
B
sa
C
ses
Slide 18 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) chaussures
(haar) chaussures
A
son
B
sa
C
ses
Slide 19 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(jouw) parents
(jouw) parents
A
ton
B
ta
C
tes
Slide 20 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(jouw) parents (m)
(jouw) parents (m)
A
ton
B
ta
C
tes
Slide 21 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(jullie) parents
(jullie) parents
A
votre
B
tes
C
vos
Slide 22 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) blouson
(mijn) blouson
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 23 - Quiz
Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) jean
(mijn) jean
A
mon
B
ma
C
mes
