vragen waarbij je moet uitleggen

vragen waarbij je moet uitleggen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

vragen waarbij je moet uitleggen

Slide 1 - Diapositive

Uitlegvraag
Als er bij een vraag staat: "Leg uit", dan moet je uitleggen waarom het zo is.

Er zijn drie soorten "leg uit"
1 Je hebt moeten leren waarom het zo is.
2  Je moet de uitleg uit de informatie halen.
3 Je moet je antwoord bewijzen met een berekening
Zonder deze uitleg is je antwoord FOUT!!
gebruik een accentueerstift om belangrijke dingen in de tekst aan te geven!!!

Slide 2 - Diapositive

Vraag waarbij je geleerd moet hebben

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

gebruik een accentueerstift om belangrijke dingen in de tekst aan te geven!!!
Je moet wel uitleggen waarom je dit gekozen hebt
Dit is leren!!
Wat is een reflex?
Hoe herken je een reflex?
Wat is een bewuste beweging?
Hoe herken je een bewuste beweging?
plaatje

Slide 5 - Diapositive

Je moet wel uitleggen waarom je dit gekozen hebt
Wat is een reflex? Een onbewuste reactie, hersenen worden hierbij niet gebruikt
Hoe herken je een reflex? Een reflex gaat via het ruggenmerg, niet via de hersenen
Wat is een bewuste beweging? Een bewuste beweging gaat via de hersenen, waarover je nadenkt
Hoe herken je een bewuste beweging? Via hersenen
plaatje
Kijk naar het plaatje, waarheen gaat de impuls??

Slide 6 - Diapositive

Treedt als gevolg van deze impulsen een reflex op of een bewuste beweging?
Leg uit waaraan je dat kunt zien in de afbeelding.

Slide 7 - Question ouverte

Vraag met berekening

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

tekst

Slide 10 - Diapositive

tekst
tabel
gebruik een accentueerstift om belangrijke dingen in de tekst aan te geven!!!
TIP
Je moet percentages uitrekenen.
Als je niet weet hoe dit moet, maak een foute berekening.
Geef hierbij een conclusie. Dan heb je toch 1 punt!!

Slide 11 - Diapositive

tekst
tabel
gebruik een accentueerstift om belangrijke dingen in de tekst aan te geven!!!
Procenten is: deel : geheel x 100%
Het deel is wat de winnaar doet = 48 keer bijten
Maar wat is het geheel?? Alle keren bijten!
Dus 48 +  16 = 64 keer bijten.
reken nu uit!!

Slide 12 - Diapositive

Voor hoeveel procent bestaat het bijtgedrag van de ‘winnaar’ uit het gedragselement ob?
Leg je antwoord uit met een berekening.

Slide 13 - Question ouverte

Vraag waarbij informatie uit de tekst moet halen

Slide 14 - Diapositive

PCD (examenvraag
Bij veel mannen met PCD komt ook een afwijking aan de zaadcellen voor. Door de ziekte bewegen dan de zweepharen van de zaadcellen niet goed. Daardoor zwemmen de zaadcellen minder goed.
 Leg uit waardoor dit een verminderde vruchtbaarheid tot gevolg heeft.
Dit is een vraag waarbij je de informatie uit de tekst moet halen

Slide 15 - Diapositive

PCD (examenvraag)
Bij veel mannen met PCD komt ook een afwijking aan de zaadcellen voor. Door de ziekte bewegen dan de zweepharen van de zaadcellen niet goed. Daardoor zwemmen de zaadcellen minder goed.
 Leg uit waardoor dit een verminderde vruchtbaarheid tot gevolg heeft.
Highlight de dingen in de tekst waarvan jij denkt dat die belangrijk zijn.

Slide 16 - Diapositive

PCD (examenvraag)
Bij veel mannen met PCD komt ook een afwijking aan de zaadcellen voor. Door de ziekte bewegen dan de zweepharen van de zaadcellen niet goed. Daardoor zwemmen de zaadcellen minder goed.
 Leg uit waardoor dit een verminderde vruchtbaarheid tot gevolg heeft.
Wat houdt het in, dat ze minder goed zwemmen??
Ze kunnen minder goed voortbewegen
Ze kunnen minder goed naar de eicel zwemmen

Slide 17 - Diapositive

Bij veel mannen met PCD komt ook een afwijking aan de zaadcellen voor. Door de ziekte bewegen dan de zweepharen van de zaadcellen niet goed. Daardoor zwemmen de zaadcellen minder goed.
 Leg uit waardoor dit een verminderde vruchtbaarheid tot gevolg heeft.

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

Een mossel weegt gemiddeld zes gram. Slechts 5% hiervan bestaat uit ‘mosselvlees’, de rest is schelpmateriaal. Een kuifeend eet per dag 120 gram ‘mosselvlees’.
 Hoeveel mosselen moet een kuifeend gemiddeld eten om deze hoeveelheid
‘mosselvlees’ binnen te krijgen? Leg je antwoord uit met een berekening.

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

In de informatie hierboven worden verschillende organismen genoemd.
 Schrijf een voedselketen op met drie van die organismen.

Slide 22 - Question ouverte

Als er vocht is opgehoopt in het middenoor,
kun je minder goed horen.
 Leg uit waardoor je minder goed kunt horen als
er veel vocht in het middenoor is opgehoopt.

Slide 23 - Question ouverte

Ontsteking van de eileiders kan tot gevolg hebben dat de wanden van de
eileiders aan elkaar vastkleven. Dit kan onvruchtbaarheid van de vrouw
veroorzaken.
 Leg uit waardoor verkleving van de eileiders onvruchtbaarheid kan
veroorzaken.

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Diapositive

Aan het eind van de vorige eeuw kwam een bepaalde vliegensoort uit NoordAmerika terecht op één van de eilanden van Hawaï in de Grote Oceaan. Vliegen van deze soort leggen eitjes in mannetjeskrekels. De larven die uit de eitjes komen, eten de krekel van binnenuit op en de krekel sterft. De vliegen vinden de krekels door het geluid dat de mannetjeskrekels maken. Tien jaar later kwamen er in de krekelpopulatie op het eiland bijna alleen nog maar ‘stille’ mannetjes voor. Dit was een gevolg van natuurlijke selectie.  Leg uit waardoor, als gevolg van natuurlijke selectie, het aantal ‘stille’ mannetjes in de populatie zo groot is geworden.

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Hugo maakt een salade van 200 gram tomaat, 50 gram rode paprika en
100 gram komkommer met olijfolie en azijn. Olijfolie en azijn bevatten geen vitamine C.
 Hoeveel milligram vitamine C levert deze salade? Leg je antwoord uit met een berekening.
voedingsmiddelen tabel

Slide 28 - Question ouverte

Noem een insect uit informatie 5 dat een rol speelt bij de voortplanting van het gewas in de kas. Leg uit welke rol dit insect daarbij speelt.
Schrijf je antwoord zó op:
insect: ..................................
rol: .......................................
info 5

Slide 29 - Question ouverte