3M H7 begrippentrainer

H7 begrippentrainer
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

H7 begrippentrainer

Slide 1 - Diapositive

7.1

Slide 2 - Carte mentale

Wat hoort bij de particuliere sector?
A
De politie
B
De supermarkt
C
De gemeente
D
Een openbare school

Slide 3 - Quiz

Wat betekent privatisering?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is een voorbeeld van een collectief goed?
A
Een mobiele telefoon
B
Je fiets
C
De snelweg
D
Een privezwembad

Slide 5 - Quiz

Wat is het verschil tussen de collectieve en de particuliere sector?

Slide 6 - Question ouverte

Wat wordt bedoeld met marktwerking?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is innovatie?

Slide 8 - Question ouverte

7.2

Slide 9 - Carte mentale

Wat hoort bij de werknemersverzekering?
A
AOW
B
Bijstandsuitkering
C
WW-uitkering
D
Kinderbijslag

Slide 10 - Quiz

Wat is het sociaal minimum?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is een voorbeeld van een sociale voorziening?
A
Salaris
B
WW-uitkering
C
Kinderbijslag
D
Huurtoeslag

Slide 12 - Quiz

Leg het solidariteitsbeginsel uit

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen volksverzekeringen en werknemersverzekeringen?

A
Volksverzekeringen zijn alleen voor ouderen
B
Werknemersverzekeringen zijn voor iedereen
C
Volksverzekeringen zijn voor iedereen; werknemersverzekeringen alleen voor mensen in loondienst
D
Er is geen verschil

Slide 14 - Quiz

7.3

Slide 15 - Carte mentale

Wat is een directe belasting?
A
Accijns op tabak
B
BTW
C
Milieuheffing
D
Inkomstenbelasting

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het profijtbeginsel?

Slide 17 - Question ouverte

Wat houdt het draagkrachtbeginsel in?

Slide 18 - Question ouverte

Wat betekent vennootschapsbelasting?

A
Belasting op benzine
B
Belasting die bv’s en nv’s betalen over hun winst
C
Belasting voor zzp'ers
D
Belasting voor het hebben van een huis

Slide 19 - Quiz

Leg het verschil uit tussen directe en indirecte belastingen.

Slide 20 - Question ouverte

7.4

Slide 21 - Carte mentale

Wat is een begrotingsoverschot?

A
Als de overheid te weinig geld uitgeeft
B
Als de inkomsten hoger zijn dan de uitgaven
C
Als de uitgaven gelijk zijn aan de inkomsten
D
Als de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten

Slide 22 - Quiz

Wat is de staatsschuld?

Slide 23 - Question ouverte

Wat staat er in de miljoenennota
A
Schulden van burgers
B
Geld voor de koning
C
Salarissen van ministers
D
Plannen en keuzes van de regering

Slide 24 - Quiz

Wat is het verschil tussen de rijksbegroting en de miljoenennota?

Slide 25 - Question ouverte

Wat doet de overheid bij een begrotingstekort
A
Geld lenen
B
Geld sparen
C
Geld terugbetalen

Slide 26 - Quiz

Noem een voorbeeld van iets waar de overheid veel geld aan uitgeeft.

Slide 27 - Question ouverte