stoffen herkennen

stoffen herkennen
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeNaskMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

stoffen herkennen

Slide 1 - Diapositive

Voorbereiding stofonderzoek
Maak de volgende opdrachten in groepjes van 2 op een inleverblad als
voorbereiding op je practicum volgende week. Telt mee dus zachtjes overleggen!
  1. Welke veiligheidsmaatregelen moet je altijd nemen bij een practicum als je onbekende stoffen onderzoekt?
  2. Je krijgt een onbekende stof in een buisje: hoe kun je met behulp van onderzoek erachter komen welke stof het is?
  3. Noem 4 stoffen die jullie makkelijk zouden kunnen herkennen bij een proef en leg uit waaraan je deze stoffen zou herkennen.
  4. Er zijn stoffen die moeilijk te herkennen zijn, geef daarvan 2 voorbeelden en leg uit waarom ze moeilijk te herkennen zijn. 
  5. Noteer de antwoorden van de volgende vragen op jullie blad (bij verschil mening dan beide)
Wat ging er bij het vorige practicum goed, wat was moeilijk?

Slide 2 - Diapositive

Om een stof te herkennen, kun je:
A
naar de kleur kijken
B
naar de grootte kijken
C
voelen of de stof warm is
D
kijken naar de vorm

Slide 3 - Quiz

Stoffen kunnen niet dezelfde stofeigenschappen hebben
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat zijn geen stofeigenschappen?
A
Magnetisme, brandbaarheid en giftigheid
B
Volume, massa en vorm
C
Kleur, geur en smaak
D
Dichtheid, kookpunt en smeltpunt

Slide 5 - Quiz

Waarom is de dichtheid van een stof een stofeigenschap?
A
omdat twee stoffen nooit de zelfde dichtheid hebben
B
omdat dichtheid van een stof altijd hetzelfde blijft
C
omdat dichtheid van een stof gemakkelijk te herkennen is
D
omdat de dichtheid hetzelfde is voor alle soorten stoffen

Slide 6 - Quiz

Welke stof kan je niet herkennen
aan de kenmerkende geur?
A
water
B
chloor
C
wasbenzine
D
spiritus

Slide 7 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken in waar?
A
Je kunt een stof niet herkennen aan het kookpunt en het smeltpunt.
B
Je kunt een stof herkennen aan alleen het kookpunt.
C
Je kunt een stof herkennen aan alleen het smeltpunt.
D
Je kunt een stof herkennen aan het kookpunt en het smeltpunt.

Slide 8 - Quiz


Wat zijn stofeigenschappen 
van spiritus?
A
brandbaarheid
B
doorzichtigheid
C
schoonmaakmiddel
D
stroperig

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de stofeigenschappen?
A
geur en massa
B
geur en brandbaarheid
C
geur en vorm

Slide 10 - Quiz

Metalen hebben een aantal stofeigenschappen gemeen. Enkele stofeigenschappen verschillen.

Welke stofeigenschappen hebben alle metalen hetzelfde?
A
Smeltpunt, kleur en dichtheid
B
Geleiden goed elektriciteit, zijn allemaal vast bij kamertemperatuur en buigbaarheid
C
Glimmend oppervlak, geleiden goed warmte en stroom
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de stofeigenschappen van koffie?
A
Bonen en smaak
B
Smaak en kleur
C
Kleur en temperatuur
D
Kleur en bonen

Slide 12 - Quiz

Waar kan je de stof spiritus gelijk aan herkennen?
A
smaak
B
kleur
C
geur
D
samenstelling

Slide 13 - Quiz


  • Geur
  • Kleur
  • Smaak
  • Brandbaarheid
  • Geleidbaarheid
  • Oplosbaarheid in water
  • Dichtheid
  • Fase (bij kamertemperatuur)
  • Breekbaarheid
  • We//niet doorzichtig

  • Vervormbaarheid
  • Metaalglans
  • Structuur zoals b.v. kristalvormig, poeder, sponsachtig, stroperigheid enz. 
Stoffen herken je dus aan stofeigenschappen b.v.: 

Slide 14 - Diapositive

Stofeigenschappen waarnemen
  • Om te weten welke stof het is, moet je goed kunnen waarnemen
  • Waarnemen doen we met onze zintuigen.





  • Mag je proeven? En hoe ruik je eigenlijk veilig?

Slide 15 - Diapositive

NOOIT proeven aan een stof!

Slide 16 - Diapositive

Zo ruik je veilig aan een stof

Slide 17 - Diapositive

  • noteer objectief stofeigenschappen van:
    -
    beginstof(fen) (fase, structuur, kleur, geur enz.)
    - tussenproducten 
    - eindproducten
  • tijdens de proef :
       - wat gebeurt er?
       - waar/wanneer gebeurt het?
       - met welke stof? 
 Waarnemingen noteren:

Slide 18 - Diapositive

  • Lees het doel/onderzoeksvraag (en de inleiding)
  • Waarnemingen (=data verzamelen) én  theorie met elkaar in verbinden  (wat weet je al? wat zegt deze waarnemingen je? )= analyseren
  • Beantwoord de onderzoeksvraag
  • Leg uit met behulp van jouw
    waarnemingen
    en de theorie
  • Dus gebruik woorden als :
  •  .....dus.....;.......want...;....omdat.....
Conclusie trekken:

Slide 19 - Diapositive

Zijn er nog vragen?
  • Zo ja wat?
  • Nee? Dan zijn jullie er klaar voor!

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive