Voegwoorden - maak de zinnen af

Voegwoorden - welke zin is goed?
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Voegwoorden - welke zin is goed?

Slide 1 - Diapositive

Ik ga naar huis want...
A
ben ik moe
B
werk mijn is klaar.
C
ik ben klaar.

Slide 2 - Quiz

Morgen ben ik vrij dus...
A
hoef ik niet te werken.
B
moet werken ik.
C
ik hoef niet te werken.

Slide 3 - Quiz

Wij gaan boodschappen doen of....
A
straks
B
we gaan opruimen
C
gaan we opruimen

Slide 4 - Quiz

Ik mag alleen naar huis maar....
A
ik moet goed uitkijken
B
moet ik wel goed uitkijken
C
ik goed moet uitkijken

Slide 5 - Quiz

Mijn moeder houdt van zingen en...
A
houdt ze van koken
B
houdt ze niet van dansen
C
ze houdt van dansen

Slide 6 - Quiz

Ik leer Nederlands omdat....
A
ik blijf wil in Nederland
B
ik in Nederland wil blijven
C
Nederland ik wil blijven

Slide 7 - Quiz

Wij gaan naar huis als....
A
we klaar zijn
B
klaar we zijn
C
we zijn klaar

Slide 8 - Quiz

Vandaag heb ik les .... dat vind ik fijn.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 9 - Quiz

Ik ben ziek ..... ik kan niet werken
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 10 - Quiz

Mijn buurman is verhuisd ..... hij oud is.
A
of
B
omdat
C
als
D
en

Slide 11 - Quiz

Ik wil een baan zoeken .... ik mijn diploma heb gehaald.
A
of
B
omdat
C
als
D
en

Slide 12 - Quiz

Mijn zus wil mij helpen ...... zij moet werken.
A
maar
B
als
C
dus
D
want

Slide 13 - Quiz

Ik ga vandaag naar Rotterdam ...... ik ga een nieuwe bril kopen.
A
maar
B
als
C
dus
D
want

Slide 14 - Quiz

In Nederland regent het ..... schijnt de zon.
A
maar
B
dus
C
of
D
want

Slide 15 - Quiz

Ik hou niet van regen maar.....

Slide 16 - Question ouverte

Hij fietst naar school want .......

Slide 17 - Question ouverte

Mijn oma wil leren fietsen en .......

Slide 18 - Question ouverte

Mijn zoon wil later voetballer worden of......

Slide 19 - Question ouverte

Het regent niet meer dus....

Slide 20 - Question ouverte

Mijn moeder is kok omdat....

Slide 21 - Question ouverte

De docent gaat koffie drinken als....

Slide 22 - Question ouverte