3VWO oefentoets chapitre 6

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

3 VWO

oefentoets chapitre 6

Vocabulaire

De volgende dia's gaan over de woordjes van hoofdstuk 6. 

Let op: lees de vraag telkens goed. Soms moet je het woord naar het Frans vertalen en soms naar het Nederlands. 

Wat is de juiste vertaling van:
la salle de bains

1. de woonkamer
2. de keuken
3. de badkamer
4. de salon

Wat is de juiste vertaling van:
la chose

1. iets
2. het ding
3. de dag
4. de helft

Wat is de juiste vertaling van:
jeudi

1. maandag
2. woensdag
3. donderdag
4. zondag

Wat is de juiste vertaling van:
je déjeune

1. ik loop
2. ik eet
3. ik ontbijt
4. ik lunch

Vertaal in het Nederlands:
la météo

Vertaal in het Nederlands:
je me lève

Vertaal in het Nederlands:
tout de suite

Vertaal in het Nederlands:
la dispute

Vertaal in het Nederlands:
l'emploi de temps

Vertaal in het Frans:
uitslapen

Vertaal in het Frans:
zondag

Vertaal in het Frans:
de week

Vertaal in het Frans:
we maken ruzie

Vertaal in het Frans:
de training

Phrases clés

De volgende dia's gaan over de zinnen van hoofdstuk 6. Let op: lees de vraag telkens goed. Soms moet je de zinnen naar het Nederlands vertalen en soms naar het Frans.

Vertaal naar het Nederlands:
Tu te lèves à quelle heure?

Vertaal naar het Nederlands:
Je m'entends bien avec mes frères.

Vertaal naar het Nederlands:
À quelle heure tu pars à l'école?

Vertaal naar het Nederlands:
J'aime aller au club de sport.

Vertaal naar het Nederlands:
Qu'est-ce que tu fais après l'école?

Vertaal naar het Frans:
Kun je je voorstellen?

Vertaal naar het Frans:
Ik heet Marco en ik ben 14 jaar.

Vertaal naar het Frans:
Ik kom uit Zwolle in Nederland

Vertaal naar het Frans:
Ik ben Nederlander/ Ik ben Nederlandse.

Vertaal naar het Frans:
Ik heb twee zussen en een broertje.

Grammaire D

Vergelijkingen

De volgende dia's gaan over de vergelijkingen. Grammatica onderdeel D. Lees de vraag telkens goed. Let op de vorm van het bijvoeglijk naamwoord.

Vergelijking:

meer dan

Vergelijking:

evenveel als 

Vergelijking:

minder dan

moins ... que

aussi ... que

plus (bijv. nw) que

Welke Franse zin is de correcte vertaling?
Die stoel is kleiner dan de tafel.

1. Cette chaise est plus grand que la table.
2. Cette chaise est moins petite que la table.
3. Cette chaise est plus petit que la table.
4. Cette chaise est plus petite que la table.

Hij zingt beter dan zij.

1. Il chante plus mieux qu'elle.
2. Il chante meilleur qu'elle.
3. Il chante meilleure qu'elle.
4. Il chante plus meilleur qu'elle.

Noteer de juiste vergelijking:
Cette route est (=, dangereux) l'autre route.

Noteer de juiste vergelijking:
Son frère est (-, marrant) mon frère.

Noteer de juiste vergelijking:
La porte (+, différent) l'autre.

Noteer de juiste vergelijking:
Les mots sont (=, difficile) les mots en anglais.

Noteer de juiste vergelijking:
Ma copine anglaise est (-, heureux) moi.

Noteer de juiste vergelijking:
Elles sont (+, mignon) ses frères..

Grammaire H

Woordvolgorde

De volgende dia's gaan over de woordvolgorde van een Franse zin. Grammatica onderdeel H. Lees de vraag telkens goed. Let op de vaste volgorde in een Franse zin.

Quelle phrase est correcte (welke zin is juist)?

1. Le bus va à dix heures venir.
2. Le bus va venir à dix heures.
3. Le bus ne va venir pas à dix heures.
4. Le bus ne va venir à dix heures.

Quelle phrase est correcte?

1. Demain je ne vais pas partir en France.
2. Demain je vais ne pas partir en France.
3. Je ne vais pas partir demain en France.
4. Je ne vais partir pas en France demain.

Maak van de woorden hiernaast een goed lopende zin. Sleep ze naar het juiste vakje hieronder

au match

il

va

samedi

?

Maak van de woorden hiernaast een goed lopende zin. Sleep ze naar het juiste vakje hieronder

on

aujourd'hui

allé

à Paris

est

Zet de zin in de goede volgorde.
aimes - regarder - une série - avec - ton frère - tu

Zet de zin in de goede volgorde.
ils - été - au magasin - la semaine dernière - ont - souvent

Zet de zin in de goede volgorde.
pas - les bananes - je - les pommes - aime - n'

Zet de zin in de goede volgorde.
à la maison - avec - hier - il - ses devoirs - a -
son frère - fait

Heb je nog vragen? Stel ze!