22/5 vaktaalwoordenlijst 3B

• NT2
• ISK

Welkom!

Planning vandaag

• morgen is de toets in lokaal 202
• NOS Journaal
• woorden verklaren/leren en elkaar overhoren: niveau 3 of 4
• tekst passend bij mbo-niveau/havoniveau + vragen

Groepsindeling leesvaardigheid

• groep 1: 
• MBO-2: Hiba, Hieran, Mattvi, Maksym, Mohamed, Mohamad
• groep 2:
• MBO-3:Jamila, Zethara, Idman, Hasan, Hassan, Abud
• groep 3: Havo/vwo/Schakeljaar:Nikoletta, Anastasia, Ehsan, Sahar, Rana

Journaal in makkelijke taal

leren en elkaar overhoren vaktaalwoordenlijst

• Je gaat zelfstandig leren of in tweetal.
• Als je samen gaat leren:
• Lees de zin voor die achter het woord staat
• De ander moet  het woord raden
• Iets moeilijker: vraag wat het woord betekent 

tekst met vragen bij mbo-2/3 of 4-havo

• We lezen samen de tekst van niveau 2.
• Je werkt alleen, maar overleggen mag.
• De leerlingen die naar niveau 3 of havo/vwo of schakeljaar gaan, werken zelfstandig. 

Kahoot Nederlands mbo

• Zakelijke brief examen mbo niveau 1

Groepsindeling vaktaalwoordenlijst mbo

• woorden mbo-2 : Hiba, Hieran, Mattvi, Maksym, Mohamed en Mohamad 
• woorden mbo-3: Hasan, Abud, Zethara, Nikoletta en Idman
• woorden mbo-4: Hassan, Ehsan, Jamila, Anastasia, Sahar en Rana

Welke woorden moet je leren?

Als je bij mbo-2 staat, leer je ook de woorden van mbo-3.

Als je bij mbo-3 staat, leer je ook de woorden van mbo-4.

Als je bij mbo-4 staat, leer je ook de woorden van mbo-3.

Groepsindeling vaktaalwoordenlijst mbo

• woorden mbo-2 : Hiba, Hieran, Mattvi, Maksym, Mohamed en Mohamad 
• woorden mbo-3: Hasan, Abud, Zethara, Nikoletta en Idman
• woorden mbo-4: Hassan, Ehsan, Jamila, Anastasia, Sahar en Rana

Welke woorden moet je leren?

Als je bij mbo-2 staat, leer je ook de woorden van mbo-3.

Als je bij mbo-3 staat, leer je ook de woorden van mbo-4.

Als je bij mbo-4 staat, leer je ook de woorden van mbo-3.

Wie leert welke woorden?

• Woorden leren van MBO-2 en 3:
  
• Hiba, Hieran, Mattvi, Maksym, Hasan, Mohamed, Mohamad, Abud, Idman
• 
  
• Woorden leren van MBO-3 en 4
  
• Jamila, Zethara, Nikoletta, Anastasia, Ehsan, Sahar, Rana, Hassan

Opdracht vaktaalwoordenlijst mbo

• Je gaat in tweetal de betekenis opzoeken/verduidelijken en een zin maken met de woorden van het niveau waarop jij bent ingedeeld. (zie dia hierna)
• Binnenkort krijg je  een toets over deze woorden. Je moet de woorden begrijpen (invullen in een tekst) en je moet er een zin mee kunnen maken, zodat je het woord kunt gebruiken.

 woordenschat oef. 7

• de verpleegkundige: behandelen, de patient, verzorgen, de wond, ziekenhuis
• de secretaresse: het bureau, e-mailen, het kantoor,  notuleren, telefoneren, vergaderen
• de klassenassistent: het bord, het huiswerk, de klas, het lokaal, uitleggen, kopieerapparaat
• de kok: bakken, eten klaarmaken, de keuken, koken, snijden, roeren

 woordenschat oef. 8

1. activiteiten organiseren
2. gesprekken voeren
3. klanten bezoeken
4. gegevens invoeren
5. de planning maken
6. de telefoon opnemen
7. de fiets repareren
8. het magazijn opruimen
9. de agenda bijhouden 

 woordenschat oef. 9

1. Hoeveel ga ik verdienen-> het salaris/het loon
2. Krijg ik vakantiegeld en reiskostenvergoeding-> arbeidsvoorwaarden
3. Moet ik een uniform dragen-> kledingvoorschriften
4. Moet ik vaak naar klanten toe-> de werkzaamheden
5. Op welke dagen moet ik werken-> de arbeidstijden
6. Wat moet ik allemaal doen-> de werkzaamheden

spreekopdracht in groepje

• Vertel in een groepje wat je volgend schooljaar gaat doen.
• Leg uit waarom je deze opleiding wil doen.
• Wat wil je daar leren?
• Welk beroep wil je kiezen?

praten over de vakantie

Opdracht: Je praat een halve minuut met elke klasgenoot. De leerlingen in de buitenste rij stellen de vragen. Als de binnenrij is geweest, gaan we wisselen. Als de timer gaat, schuif je door. Stel de vragen (bijvoorbeeld):

- Ben je weggeweest? Zo ja, waarheen?

- Ben je thuis gebleven? Wat heb je thuis gedaan?

- Heb je gewerkt voor school of voor je baantje: wat heb je gedaan en hoe vaak?

Noteren in je schrift

• Ik ben naar Duitsland geweest. 
• Ik ben naar het Rijksmuseum geweest.
• Ik heb een wedstrijd gespeeld.
• Ik ben thuis gebleven.
• Ik heb niets gedaan.
• Ik heb op de ISK gezeten.

voorlezen