Repaso unidad 1, 2 y 3

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Lunes, 10 de diciembre de 2018

Responde en español:
¿Qué vas a hacer mañana?

Responde en español:
¿Qué hiciste ayer?

Responde en español:
¿Qué te gusta hacer en tu tiempo libre?

Vertaal de zin naar het Spaans:
Zij zijn aan het lezen.

Vertaal de zin naar het Spaans:
"Ik vind wiskunde helemaal niet leuk"

Vertaal de zin naar het Spaans:
"Suzan ging twee jaar geleden naar de dokter"

Vertaal de zin naar het Spaans:
"Mijn zus ging uit elkaar in 2010"

Pon en indefinido:
Mi amigo (leer) muchas novelas.

Pon en indefinido:
En 2012 ( viajar-nosotros) a Colombia.

Pon en indefinido:
(Ir-ella) a la fiesta de su amiga.

Pon en indefinido:
(Él-dormir) más de 9 horas.

Él (trouwen) en 2012. Indefinido

1. se casa
2. casó
3. se casaron
4. se casó

de handtekening

1. el salón
2. la firma
3. la pintora
4. de strip

Es una familia muy (arm)

1. pobra
2. rica
3. pobre
4. volledig

Vul het juiste voornaamwoord in als lijdenvoorwerp:
"Me gusta mucho la televisión.______ veo todo los días"

Vul het juiste voornaamwoord in als lijdenvoorwerp:
"José, ¿dónde está el teléfono? No_______ encuentro"

Vul het juiste voornaamwoord in als lijdenvoorwerp:
"A vosotros_________conocimos en Sevilla"

Vul het juiste voornaamwoord in als lijdenvoorwerp:
"María, ___ esperamos en el parque a las siete"

Vul het juiste voornaamwoord in als lijdenvoorwerp:
"Juan, ..........llamo para la fiesta.