Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Oefentoets H6
Lees de vragen en antwoorden goed door!
Veel succes!
Slide 1 - Diapositive
Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.
Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900
Slide 2 - Quiz
Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.
In welke eeuw vond dit plaats?
A
16e eeuw
B
17e eeuw
C
18e eeuw
D
19e eeuw
Slide 3 - Quiz
Lees de vier zinnen over de tijd van pruiken en revoluties. Welke zinnen zijn juist?
1 De pruik werd gedragen door rijke en aanzienlijke mannen. 2 Met de pruikentijd wordt de tweede helft van de 18e eeuw bedoeld. 3 Nederland werd economisch ingehaald door Frankrijk. 4 Westerse landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 2 en 4
C
Zin 1 en 2
D
Zin 2 en 3
Slide 4 - Quiz
In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.
Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.
Slide 5 - Quiz
In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.
Wie stelt de derde stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De derde stand is in de prent niet te vinden.
Slide 6 - Quiz
In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.
Wie stelt de eerste stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De eerste stand is in de prent niet te vinden.
Slide 7 - Quiz
Frankrijk was in de 18e eeuw een standenmaatschappij.
In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
A
De eerste stand veel belasting betaalde aan de koning
B
De tweede stand veel belasting betaalde aan de koning
C
De derde stand veel belasting betaalde aan de koning
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 8 - Quiz
In westerse landen ontstond het idee dat alle mensen gelijk zijn. Hierop ontstonden er nieuwe ideeën in de samenleving. Welke ideeën waren dit?
A
Een rechtstaat met een grondwet
B
Democratie
C
Mensenrechten
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 9 - Quiz
In welk jaar brak de Franse Revolutie uit?
A
1774
B
1789
C
1800
D
1804
Slide 10 - Quiz
Met welke gebeurtenis brak de Franse Revolutie uit?
A
Eed op de Kaatsbaan
B
De kroning van Lodewijk XVI
C
De bestorming van de Bastille
D
De staatsgreep van Napoleon
Slide 11 - Quiz
In 1791 werd Frankrijk een constitutionele monarchie. Wat was het meest directe gevolg voor koning Lodewijk XVI?
A
De koning moest vluchten naar Varennes.
B
De koning moest zich houden aan de wet.
C
De koning raakte al zijn rechten kwijt.
D
Lodewijk mocht geen koning meer zijn.
Slide 12 - Quiz
Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.
1. De koning roept de vertegenwoordigers van de drie standen in Versailles bijeen. 2. De opstand slaat over naar heel Frankrijk. 3. De vertegenwoordigers van de derde stand noemen zich de Nationale Vergadering en houden hun eigen vergadering in Versailles. 4. In Parijs komt het volk in opstand en verovert de Bastille.
Zet de bovenstaande cijfers in de juiste tijdsvolgorde.
A
1 --> 3 --> 4 --> 2
B
2 --> 3 --> 4 -->1
C
1 --> 4--> 3 --> 2
D
1 --> 2 --> 4 --> 3
Slide 13 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?
De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XIV
B
Lodewijk XVI
C
Napoleon
D
Voltaire
Slide 14 - Quiz
Een democratische revolutie is...
A
Een ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd.
B
Een bestuur waarbij het volk beslist.
C
Het recht om te stemmen.
D
Een plotselinge en gewelddadige overname van de macht.
Slide 15 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie.
Welke uitspraak is juist?
A
De Nationale Vergadering schafte in 1789 de privileges van de adel en geestelijkheid af.
B
In 1789 kregen alle Franse mannen en vrouwen kiesrecht.
C
Vooral de boeren en arbeiders profiteerden van de Franse economisch voorspoed na 1700.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.
Slide 16 - Quiz
De vraag gaat over Napoleon: 1. In een referendum stemt bijna iedereen voor Napoleon. 2. Napoleon is gekozen tot alleenheerser van Frankrijk. 3. Napoleon kroont zichzelf tot keizer van Frankrijk. 4. Napoleon pleegt een staatsgreep. 5. Napoleon wordt verslagen bij Waterloo en verbannen
Zet bovenstaande gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
A
4 --> 2 --> 1 --> 5 --> 3
B
3 --> 1 --> 2 --> 5 --> 4
C
4 --> 1 --> 3 --> 2 --> 5
D
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
Slide 17 - Quiz
Wat zijn patriotten?
A
Een bestuur waarbij het volk beslist
B
Beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij
C
Voorstander van democratie in Nederland
D
Als iedereen mag stemmen
Slide 18 - Quiz
Wat was de bedoeling van Joan Derk van der Capellen tot den Pol?
A
Hij was tegen de opstand en voor de koning
B
Hij wilde een opstand beginnen tegen de stadhouder en zijn voorgangers
C
Hij wilde iets belangrijks tegen het volk van Nederland zeggen
D
Hij wilde zelf de leider worden van het Nederlandse volk
Slide 19 - Quiz
Het varken stelt Willem V voor. Wat kun je uit de prent opmaken over de tekenaar?
A
De tekenaar vond dat Willem V geen respect had voor de rechten van steden en burgers
B
De tekenaar vond dat Willem V een goede leider was voor de Republiek
C
De tekenaar was tegen de patriotten
D
De tekenaar vond dat Willem V voor iedereen respect heeft
Slide 20 - Quiz
De Franse tijd duurde van ... tot ...
A
1700 tot 1800
B
1750 tot 1795
C
1795 tot 1800
D
1795 tot 1813
Slide 21 - Quiz
Wat veranderde in Nederland in de Franse tijd?
A
De burgerlijke stand werd ingevoerd
B
Lokale maten en gewichten werden vervanger door het decimale stelsel
C
De Nederlandse cultuur kwam onder Franse invloed te staan
D
Alle genoemde antwoorden zijn juist
Slide 22 - Quiz
Zet onderstaande cijfers in de juiste tijdsvolgorde:
1. Einde van de Bataafse Revolutie 2. Nederland wordt een deel van Frankrijk 3. Nederland wordt het koninkrijk Holland 4. Ontevreden patriotten grijpen de macht in steden 5. Patriotten roepen de Bataafse Republiek uit 6. Patriotten worden weggejaagd na hun opstand
A
4 --> 6 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
B
4 --> 6 --> 5 --> 3 --> 1 --> 2
C
4 --> 6 --> 1 --> 5 --> 3 --> 2
D
2 --> 6 --> 5 --> 1 --> 3 --> 4
Slide 23 - Quiz
Als iedereen mag stemmen is er...
A
Mensenrechten
B
Algemeen kiesrecht
C
Mannelijk kiesrecht
D
Vrouwelijk kiesrecht
Slide 24 - Quiz
Welke revolutie was eerst?
A
De Franse Revolutie
B
De Bataafse Revolutie
Slide 25 - Quiz
De Bataafse Revolutie is gelukt met hulp van de ....?
A
Duitsers
B
Fransen
C
Engelsen
D
Spanjaarden
Slide 26 - Quiz
Dankzij de Franse Tijd hebben wij in Nederland:
A
Achternamen
B
Burgerlijke stand
C
Het decimale stelsel
D
Alle genoemde antwoorden zijn juist
Slide 27 - Quiz
Hoe worden door de overheid gestichte scholen genoemd?
A
Openbare scholen
B
Christelijke scholen
C
Katholieke scholen
D
De overheid stichtte geen scholen
Slide 28 - Quiz
Welke begrip past bij deze beschrijving:
'Een staat waarin gemeente- en provinciebesturen moeten gehoorzamen aan het landsbestuur.'
A
Grondwet
B
Eenheidsstaat
C
Rechtsstaat
D
Rijksoverheid
Slide 29 - Quiz
Wat is abolitionisme?
A
Het idee dat je beter bent dan iemand anders
B
Beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij
C
Beweging tegen de afschaffing van slavenhandel en slavernij
D
Het idee dat er mensenrassen zijn waarvan het ene beter is dan de andere
Slide 30 - Quiz
Welke begrip hoort bij deze beschrijving: Het idee dat er mensenrassen zijn en dat het ene ras beter is dan het andere
A
Meerwaardigheidsgevoel
B
Racisme
C
Patriotten
D
Inlijven
Slide 31 - Quiz
Deze vraag gaat over de afschaffing van de slavernij:
1. De Franse regering schaft de slavernij voorgoed af 2. De Franse Revolutie breekt uit 3. In de Franse kolonie op Haïti komen slaven in opstand 4. Frankrijk schaft de slavenhandel af 5. Op Haïti roepen opstandelingen de onafhankelijke republiek Haïti uit
Zet de bovenstaande cijfers in de juiste tijdsvolgorde.
A
2 --> 3 --> 5 --> 4 --> 1
B
2 --> 5 --> 3 --> 4 --> 1
C
2 --> 4 --> 5 --> 3 --> 1
D
1 --> 3 --> 5 --> 4 --> 1
Slide 32 - Quiz
Waarom schafte Frankrijk in 1794 de slavernij in de Franse kolonies af?
A
De Britse regering had de slavernij in het Britse rijk afgeschaft.
B
Napoleon was tegen slavenhandel.
C
De Franse regering was voor vrijheid en gelijkheid in Frankrijk en de Franse kolonies.
D
Lodewijk XVI was tegen slavenhandel.
Slide 33 - Quiz
Zet onderstaande cijfers in de juiste tijdsvolgorde:
1. Groot-Brittannië schaft de slavenhandel af 2. Opstandelingen van Haïti roepen de onafhankelijke republiek Haïti uit 3. Nederland schaft de slavernij in Indonesië af 4. Nederland schaft de slavernij in Suriname en de Antillen af 5. Groot-Brittannië schaft de slavernij af
A
2 --> 1 --> 5 --> 3 --> 4
B
4 --> 1 --> 5 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 3 --> 5 --> 4
D
2 --> 3 --> 5 --> 1 --> 4
Slide 34 - Quiz
Welke uitspraak is juist?
A
Groot-Brittannië schafte als laatste de slavernij af
B
De anti-slavernij beweging ontstond in de 17e eeuw
C
Mensen die tegen de slavernij waren, gingen ervan uit dat alle mensen gelijk zijn
D
Napoleon was tegen de slavernij
Slide 35 - Quiz
Welke uitspraak is juist?
A
Nederland schafte als laatste de slavernij af
B
Nederland schafte als eerste de slavernij af
C
Napoleon schafte de slavernij af
D
Abolitionisten zijn voor de slavernij
Slide 36 - Quiz
In het Britse rijk werd de slavenhandel afschaft in ...A... en de slavernij in ...B...
A
A= 1807
B= 1813
B
A=1807
B=1833
C
A= 1813
B= 1833
D
A = 1800
B = 1900
Slide 37 - Quiz
Wat betekent racisme?
A
Het idee dat je beter bent dan iemand anders
B
Het idee dat er mensenrassen zijn waarvan het ene beter is dan het andere