Werkwoordspelling (geen persoonsvorm).

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoordspelling (geen persoonsvorm).

De Plus (verbouwen) de supermarkt alweer.

1. verbouwt
2. verbouwd
3. verbouwen

Wat er ook (gebeuren), ik blijf je trouw.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeuren

Toen mijn oma nog (leven), (hechten) zij veel waarde aan het bezoeken van de verjaardagen van haar kleinkinderen

1. leevde, hechtte
2. leefde, hechte
3. leefde, hechtte
4. leevde, hechte

Sifan Hassan (vergroten) de afstand tot haar tegenstanders.

1. vergrote
2. vergrotte
3. vergroote
4. vergrootte

Voltooid deelwoord

• Geeft aan dat er actie heeft plaatsgevonden die ook al is afgerond.
•  Begint vaak met een voorvoegsel: ge-, be-, ver-, etc.
• Er moet altijd al een pv in de zin staan: zijn, worden, etc.
• Eindigt op -en (Dat is bekeken.) of t/d (Hij wordt verwelkomd) 

Verlengproef

of

...

De straat was (bezaaien) met vuurwerkresten.

1. bezaaid
2. bezaait

Jij hebt mij (beloven) om te stopen met vapen.

1. belooft
2. beloofd

Onvoltooid deelwoord

• Geeft aan dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook nog iets anders aan het doen bent
• Bijv: Lachend fietsen wij naar school.
• Bijv: Al doende leert men.
• Je maakt een onvoltooid deelwoord door d of de achter het infinitief/hele werkwoord te zetten.

Ik zag dat je (vapen) naar school bent gefietst.

1. vapend, gefietst
2. vapent, gefietst
3. vapend, gefietsd
4. vapent, gefietsd

Toen hij het (melden), was het (melden) voorval al drie dagen oud.

1. meldde, vermelde
2. melde, vermelde
3. melde, vermelde
4. meldde, vermeldde

Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord.

• Je kunt werkwoorden gebruiken om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord. 
• Oftewel het werkwoord kan een bijvoeglijk naamwoord zijn.
• Dat is dan vaak het voltooid deelwoord + e.
• Zo kort mogelijk schrijven.
• Moet goed blijven klinken.

Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord.

• Bijv.: In de verlichte kamer zaten zij tegenover elkaar.
• Bijv.: De verrotte appel gooide hij in de prullenbak.
• Bijv.: De geasfalteerde weg leidde naar het ziekenhuis.

Wie die (verbreden) weg heeft verbreed, heeft de (beogen) breedte niet waargemaakt.

1. verbreedde, beogde
2. verbrede, beoogde
3. verbreede, beoogde
4. verbredde, beogde

De (ontpitten) olijven liggen naast de (verrotten) worst op de borrelplank.

1. ontpite, verrote
2. ontpitte, verrote
3. ontpite, verrotte
4. ontpitte, verrotte

Infinitief

• Infinitief = het hele werkwoord
• Bijv.: Hij bleef maar lachen.
• Kan ook als zelfstandig naamwoord worden gebruikt, je zet er dan het voor.
• Bijv.: Maar het lachen verging hem snel.

Gebiedende wijs

• Daarmee vertel je wat iemand moet doen.
• Is hetzelfde als de ik-vorm
• Bijv.: Blijf staan!
• Bijv.: Ga uit mijn ogen!
• Bijv.: Doe je ogen dicht.

Opdracht

Maak in Taalblokken de volgende "versterk jezelf"-oefeningen:

• Werkwoordspelling/Voltooide tijd
• Werkwoordspelling/Voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord