Fictie personages

Fictie - Personages  
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Fictie - Personages  

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
Boek lezen
15 min
Herhaling personages
10 min
Opdrachten
20 min
Napraten
5 min
Na deze les:
* kun je je verplaatsen in een personage en uitleggen hoe dat personage zich voelt
* kun je je mening uitleggen aan de hand van voorbeelden uit de tekst

Slide 2 - Diapositive

Lekker lezen!
  • Je leest stil in je boek
  • Geen boek bij je?
  • Dan krijg je iets te lezen     van mij
(en je mag vanmiddag nog even extra komen lezen)

Slide 3 - Diapositive

Check in-vraag:

Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Sondage

Wat kun je vertellen over personages?

Slide 5 - Question ouverte

Personages
  1. De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal.

  2. In het verhaal ook personages met kleine rollen, die noem je bijfiguren.

  3. Als jij je goed in het personage kan verplaatsen, dan identificeer jij je met dat personage.

Slide 6 - Diapositive

Karakter
  • De schrijver wil de personages (mensen of dieren) 'levend' maken (karakteriseren). 

  • Daarvoor gebruikt geeft hij de personages een uiterlijk en een karakter (gedachtes+gevoelens). 
  • Soms zegt het uiterlijk iets over het karakter. Bij typetjes zijn het innerlijk en uiterlijk sterk verbonden (nerd).

Slide 7 - Diapositive

Uiterlijk
Alles wat je aan de buitenkant kunt zien.

  • leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
  • gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies, extravert-introvert
  • relatie tot andere personages: broer-zus, minnaar-minnares, schurk-held

Slide 8 - Diapositive

Innerlijk
Alle gedachten en gevoelens,
juist de dingen die je niet aan de buitenkant
kunt zien. 

Door de beschrijving van het innerlijk leer je het personage kennen.
Je begrijpt zo ook het gedrag van het personage beter.

Slide 9 - Diapositive

Verschil in personages

Slide 10 - Diapositive

Verplaatsen in de hoofdpersoon
Een schrijver kan beschrijven wat een personage:

denkt: Ojee, dacht Meadow, ik kom te laat. Wat moet ik nu doen?
voelt: Omars hart klopte in zijn keel, zo zenuwachtig was hij.
doet: Tijn stootte onhandig tegen het tafeltje. Weer een blauwe plek erbij.
zegt: ‘Ik ben helemaal klaar met jullie!’, schreeuwde Evie.

en wat andere personages over hem zeggen of denken.



Slide 11 - Diapositive

Verplaatsen in de hoofdpersoon


Direct: 'Murat is boos'
Indirect: 'Murat stormt weg en slaat de deur achter zich met een klap dicht'

Zo leer je de hoofdpersoon steeds beter kennen en kun je je steeds beter voorstellen hoe deze persoon zich voelt
 

Slide 12 - Diapositive

Wat betekent: personages
A
een boek waarin je dagelijks schrijft
B
personen in een verhaal
C
theatervoorstelling met liedjes en dans
D
van grote waarde

Slide 13 - Quiz

Welke soorten personages zijn er in een boek?
A
Hoofdpersonen
B
Bijpersonen
C
hoofd- en bijpersonen

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
Boek: pagina 163
Digitaal: Thema B - Fictie, par. 3
Opdrachten: 1, 2 en 3

Slide 15 - Diapositive

Check out-vraag:
Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage