Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
H2.7 Grammatica
Slide 1 - Diapositive
Programma
Lesdoelen
Zinsdeelstrepen
Persoonsvorm
Werkwoordelijke gezegde
Aan de slag
Slide 2 - Diapositive
Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm herkennen en benoemen. Aan het einde van de les kun je het werkwoordelijke gezegde herkennen en benoemen. Aan het einde van de les kun je zinsdeelstrepen zetten in een zin.
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen
Een zinsdeel bestaat uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen.
Pietje | eet | pizza.
Slide 5 - Diapositive
Wat weet je nog over de pv?
Slide 6 - Carte mentale
Persoonsvorm (pv)
Een belangrijk zinsdeel
In elke zin staat een persoonsvorm
Is altijd een werkwoord en bestaat meestal uit één woord
Je vindt de persoonsvorm door de zin van tijd te veranderen verleden tijd - tegenwoordige tijd / tegenwoordige tijd - verleden tijd De persoonsvorm is het woord dat moet veranderen
Slide 7 - Diapositive
Persoonsvorm
Persoonsvormen zijn altijd werkwoorden (doe- woorden) spelen, geven, gooien, kopen
Ik verkoop mijn tas. Ik | verkoop | mijn tas. De zin staat in de t.t. en moet naar de v.t. zodat ik de pv kan vinden. --> Ik verkocht mijn tas.
Slide 8 - Diapositive
De buurman kijkt vrolijk vandaag.
De buurman | kijkt | vrolijk | vandaag.
Wat is de pv van deze zin? Zin in een andere tijd zetten. Van t.t. naar v.t. De buurman keek vrolijk vandaag. 'kijkt' verandert van vorm en is dus de persoonsvorm :)
Slide 9 - Diapositive
Pietje zwaait naar zijn buurman. Wat is hier de pv?
Slide 10 - Question ouverte
Hoe vind je de pv?
A
Door de zin van tijd te veranderen. Het woord dat verandert is de pv.
B
Door de zin in zinsdelen te knippen.
C
De pv kan je niet vinden.
Slide 11 - Quiz
Werkwoordelijke gezegde
= Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel. De persoonsvorm en de andere werkwoorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde (wg). vb: Volgende week gaan Yasmin en Elif winkelen.
Als er maar één werkwoord is, zijn de pv en het wg gelijk
vb: De meiden zien leuke schoenen.
pv = zien
wg = zien
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Question ouverte
Aan de slag
H2.7 Grammatica
Maken: Opdracht 1 t/m 6 (Opdracht 1 maak je alleen, ondanks de opdracht wat anders aangeeft.)