Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Opdracht 4
NN7 - Meer dan lezen §5 - 3H
Slide 1 - Diapositive
Wat je gaat leren
We gaan verder met vaste tekststructuren.
We maken samen opdracht 4.
Je hebt behalve je laptop ook je lesboek nodig.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Ga naar blz. 35 van je boek.
We lezen samen Tekst 2 - Wát deed ik vannacht?
Slide 4 - Diapositive
In welke slaapfase(n) komt slaapwandelen vooral voor, denk je? Gebruik voor je antwoord alinea 4.
A
Slaapfase 1
B
Slaapfase 2
C
Slaapfase 3
D
Slaapfase 4
Slide 5 - Quiz
Juiste antwoord
Slaapwandelen komt waarschijnlijk het meest voor in slaapfase 2 of 3, mogelijk in de overgangsfase tussen die twee fasen: je neemt minder geluid waar, bent nog niet helemaal buiten bewustzijn en je spieren zijn nog niet ontspannen. Het gebeurt in ieder geval niet in de remslaap (al. 4) en waarschijnlijk ook niet in slaapfase 1, omdat je slaap in die fase nog te licht is.
Slide 6 - Diapositive
Leid uit de context af wat ‘onderrapportage’ (al. 5) is.
Slide 7 - Question ouverte
‘Overdag rustmomenten inbouwen is ook niet verkeerd, want continu “aan” staan, kan echt bijdragen aan onrust in de nacht.’ (al. 10) Is dat ook een goede tip voor Anita Stuts (zie al. 1)? Waarom wel of niet?
Slide 8 - Question ouverte
Welke structuur heeft tekst 2?
A
aspectenstructuur
B
verklaringsstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
vraag-antwoordstructuur
Slide 9 - Quiz
Juiste antwoord
De tekst heeft een verklaringsstructuur.
In de inleiding wordt een verschijnsel beschreven (slaapwandelen) en in het vervolg van de tekst krijg je er een verklaring voor en kom je er veel meer over te weten.
Slide 10 - Diapositive
Een alinea of een deel van een alinea kan binnen een tekst een eigen functie hebben, zoals aanbeveling, anekdote, conclusie, gevolg, oorzaak, toelichting en verklaring. Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1? Kies uit de bovengenoemde functiewoorden.
Slide 11 - Question ouverte
Een alinea of een deel van een alinea kan binnen een tekst een eigen functie hebben, zoals aanbeveling, anekdote, conclusie, gevolg, oorzaak, toelichting en verklaring. Welk functiewoord is van toepassing op ‘De bedoeling ... broodje smeren’ in alinea 3? Kies uit de bovengenoemde functiewoorden.
Slide 12 - Question ouverte
Een alinea of een deel van een alinea kan binnen een tekst een eigen functie hebben, zoals aanbeveling, anekdote, conclusie, gevolg, oorzaak, toelichting en verklaring. Welk functiewoord is van toepassing op alinea 10? Kies uit de bovengenoemde functiewoorden.