Les 1 debat leesvaardigheid schrijfvaardigheid

Welkom!
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!

Slide 1 - Diapositive

Deze les
  • Komende periode
  • Oefenen met stellingen en argumenten (opfrissen)
  • Schrijven 

Slide 2 - Diapositive

Komende periode
  • 2 april: inleverdatum middeleeuwenopdracht, indeling met welk dier hoor je eind van de les.
  • Thuis, soms in de les: twee door mij goedgekeurde boeken lezen --> tussenopdracht eind april, schrijfopdracht eind mei.
  • Debatteren, samen met maatschappijleer 
  • Oefenen met leesvaardigheid (slottoets die zwaar meetelt)
  • Oefenen met argumentatie en schrijfvaardigheid, want...

Slide 3 - Diapositive

5 havo
  • Mondeling over vijf boeken
  • schrijfvaardigheid: betoog of beschouwing
  • Examen: leesvaardigheid 

Argumentatie komt in alle onderdelen terug!
Schrijfvaardigheid telt zwaar mee!

Slide 4 - Diapositive

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie (afh. en onafh.)
  3. Onderschikkende argumentatie

Slide 5 - Diapositive

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 6 - Diapositive

Nevenschikkende onafhankelijke argumentatie

Slide 7 - Diapositive

Nevenschikkende afhankelijke argumentatie 
Heel Nederland heeft last van het slechte weer.
In Noord-Nederland hadden ze te maken met veel schade door de harde wind.
Terwijl Zuid-Nederland met name te maken had met wateroverlast.

Slide 8 - Diapositive

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 9 - Diapositive

Combinatie van argumentaties 
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Het is duur.
Het is slecht voor je lever.
Met drank op moet je een taxie nemen.
Een taxie kost meer dan zelf rijden.

Slide 10 - Diapositive

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Broklede is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie

Slide 12 - Quiz

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 15 - Diapositive

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 16 - Diapositive

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 17 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 18 - Quiz


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 19 - Diapositive

Betoog

Slide 20 - Carte mentale

Opdracht (stap 1) 
a) Maak een nevenschikkende argumentatiestructuur (minimaal 3 argumenten) bij het standpunt 'Er moet stemrecht ingevoerd worden vanaf 16 jaar'. Je mag zelf kiezen of je voor of tegen bent.
b) Bedenk er twee tegenargumenten bij die je weerlegt

timer
7:00

Slide 21 - Diapositive

Opdracht (stap 2)
c) Orden je argumenten. Welke vind je het sterkst? Waar zet je die in je betoog?
d) Bij welke argument kun je een anekdote of andere aandachttrekker bedenken die je in de inleiding kunt gebruiken?
timer
3:00

Slide 22 - Diapositive

Opdracht (stap 3)
e) Schrijf een inleiding (ca 80-100 woorden): 1 alinea om de aandacht te trekken, 1 alinea met daarin je standpunt
f) Ga je argumenten uitwerken!
timer
6:00

Slide 23 - Diapositive