1V NN H1-6 Grammatica: zinsontleding

Nederlands
B1b
26 mei
Haa
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands
B1b
26 mei
Haa

Slide 1 - Diapositive

Leesboek...
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Herhaling Grammatica: 
Zinsdelen

Slide 3 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer? 

Slide 4 - Diapositive

PV, zinsdelen, werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Leerdoelen:
Ik kan de persoonsvorm, de zinsdelen, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp vinden in een zin.

Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm
- Is altijd een handeling
- Wordt uitgevoerd door het onderwerp
- Vraagproef, Getalproef en tijdproef

Slide 6 - Diapositive

Zinsdelen
  • Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan namelijk maar één zinsdeel staan.
  • Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde bij elkaar blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 7 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
- Alle werkwoorden in een zin

Slide 8 - Diapositive

Onderwerp
- Wie/wat + pv = onderwerp
- Kan je vinden door de getalproef

Slide 9 - Diapositive

Uit hoeveel delen bestaat de zin:
De man heeft gerend.
A
2
B
3
C
4

Slide 10 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat de zin:
De man heeft gisteren door de straat gerend.
A
2
B
3
C
4

Slide 11 - Quiz

Lijdend voorwerp
- Is nodig om de handeling (persoonsvorm) uit te voeren
- Voert de handeling (persoonsvorm) zelf niet  uit
- Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Voorbeeld: Hij geeft haar een bloem
Wie/wat geeft hij haar? Antwoord: een bloem

Slide 12 - Diapositive

Benoem het lijdend voorwerp:
De burgemeester overhandigt de prijs aan de wielrenner.
A
De burgemeester
B
Overhandigt
C
De wielrenner
D
De prijs

Slide 13 - Quiz

Uitleg:
Wie/wat overhandigt de burgemeester (aan de wielrenner)? Antwoord: de prijs

Slide 14 - Diapositive

De jury / overhandigt / de winnares / een gouden medaille / voor haar prestatie.

Het publiek / geeft / de winnares / een staande ovatie.

In deze zinnen is de winnares het meewerkend voorwerp (mv). Een meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het is vaak een mens of een dier. Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (antwoorden, beloven, uitleggen) of met ‘geven’ (overhandigen, betalen).

Slide 15 - Diapositive

Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan, maar dat hoeft niet.
Als het niet met aan begint, kun je aan er meestal voor zetten. Als aan wel in de zin staat, kun je het vaak weglaten. 
Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen:

De ober / heeft / de menukaart / gegeven / aan de gasten (mv).
De ober / heeft / de gasten (mv) / de menukaart / gegeven.

Slide 16 - Diapositive

Zo vind je het meewerkend voorwerp
Bekijk de zin: Heeft Thirza aan haar zusje een geheimpje verteld?

Zoek de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen.
Heeft / Thirza / aan haar zusje / een geheimpje / verteld?

Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp (als dat er is).




Slide 17 - Diapositive

Heeft Thirza aan haar zusje een geheimpje verteld?
ow = Thirza         wg = heeft verteld         lv = een geheimpje
Stel de vraag Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Vraag: Aan wie heeft Thirza een geheimpje verteld?
Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp.
mv = aan haar zusje

Slide 18 - Diapositive

Heeft Thirza aan haar zusje een geheimpje verteld?
Controleer voor de zekerheid of je aan kunt weglaten of toevoegen. Dat kan bijna altijd.

Heeft / Thirza / haar zusje / een geheimpje / verteld?

Slide 19 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
- Persoonsvorm vraagt om iets/iemand die iets ontvangt
- Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Voorbeeld: De jarige bood de gasten een stukje taart aan.
Aan wie + bood aan + de jarige + een stukje taart?
Antwoord: De gasten

Slide 20 - Diapositive

Benoem het meewerkend voorwerp:
De docent gaf haar leerlingen een extra les over grammatica.
A
Een extra les
B
De docent
C
haar leerlingen
D
over grammatica

Slide 21 - Quiz

Uitleg
Aan wie/wat gaf de docent een extra les?
Antwoord: haar leerlingen

Slide 22 - Diapositive

Maken:
Cursus 5 Grammatica
§ 9 ZD Meewerkend voorwerp

Opdracht 1 t/m 5

Toets spelling/grammatica 
woensdag 11 juni

Slide 23 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
- Vertellen iets over de handeling (persoonsvorm)
- Waar/wanneer/waarom/hoeveel etc.
- Begint vaak met een voorzetsel
- Zijn zinsdelen die je (soms) gemakkelijk weg kunt laten

Slide 24 - Diapositive

Benoem de bijwoordelijke bepaling:
Voor zijn diploma heeft Laurens een scooter gekregen.

A
Laurens
B
Een scooter
C
Voor zijn diploma
D
Gekregen

Slide 25 - Quiz

Uitleg:
- Geeft antwoord op vraag: waarvoor heeft laurens een scooter gekregen?
- Moeilijk? Probeer eerst de andere zinsdelen te vinden. 

Slide 26 - Diapositive

Benoem de bijwoordelijke bepaling:
Zij heeft al haar apparatuur bij Blokker gekocht.

A
zij
B
al haar apparatuur
C
bij Blokker
D
gekocht

Slide 27 - Quiz

Benoem de bijwoordelijke bepalingen:
Gisteren zouden wij op het pleintje gaan skaten.

A
wij
B
op het pleintje
C
skaten
D
gisteren

Slide 28 - Quiz

Wat vind je nog lastig van grammatica zinsontleding?

Slide 29 - Question ouverte

Maken..
Cursus 5 - paragraaf 11 - Bijwoordelijke bepaling
opdracht 1 t/m 4

Cursus 5 - zinsdelen - mixopdrachten

Slide 30 - Diapositive

klaar...

Leesboek..
Werken aan ander vak...

Slide 31 - Diapositive