Unit 5+6

Unit 5+6
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Unit 5+6

Slide 1 - Diapositive

Adjectives & adverbs
Gebruik:
  • om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord
She is playing an easy game.


Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Press the red button.


Her two sisters wore beautiful clothes.


Slide 2 - Diapositive

Adjectives & adverbs
Gebruik:   1. om iets te zeggen over een werkwoord
She sings beautifully.


Adverb = bijwoord
Beyonce is an incredibly beautiful singer.



Jack went home really quickly.


Slide 3 - Diapositive

Adjectives & adverbs
Je maakt een adverb door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord
te zetten.
beautiful   >   beautifully
 careful   >   carefully
 nice   >   nicely
 dangerous   >   dangerously
 safe   >   safely

Slide 4 - Diapositive

Adjectives & adverbs
LET OP!!
  • medelinker + y   >   -y wordt -ily
Spelling verandert als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op:
terrible  >  terribly           possible  >  possibly
  • -le  >  wordt -ly
angry  >  angrily       easy  >  easily
  • -ic   >   komt -ally achter
fantastic  >  fantastically       optimistic  >  optimistically

Slide 5 - Diapositive

Adjectives & adverbs
Uit je hoofd leren:
Onregelmatige vorm / dezelfde vorm
She's a good dancer.
He's a fast skater.
We learned a hard lesson.




She's dances well.  
He skates fast.
We looked hard at the answers.


Slide 6 - Diapositive

Adjectives & adverbs
Adjectives

Adverbs
  • bijvoeglijk naamwoord
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord




  • bijwoord
  • zegt iets over een:
       -  werkwoord
       -  bijvoeglijk naamwoord
       -  ander bijwoord
  • eindigt meestal op -ly

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Going to
- Voorspellingen met bewijs: They are going to miss their train because they are late.`

- Gepland: I am going to invite her to our party. 

Vorm:
am/are/is + going to + verb

Slide 9 - Diapositive

When do we use will?
- Voorspellingen zonder bewijs:  I think you will pass your exams.

- Spontaan: I'll open the door for you.

Vorm:
Will + verb( werkwoord)

Slide 10 - Diapositive

Waar herken je 'geen bewijs' aan?

Maybe
Possibly
Probably
Perhaps
I/we think
I/we hope....
I/we feel

Dus dan altijd:          'will '             of          'will not = won't  (als t negatief is)

Slide 11 - Diapositive

Waar herken je 'wel bewijs' aan?

Look! ...................................
I am sure...
Het 'bewijs' staat in de zin of als extra zin erbij.

Vb. Look at that baby girl. She is going to cry.
He is sure he is going to win his match. He has never lost one before.
I just felt a drop. It is going to rain.

Dus dan altijd:        am / is / are + going to

Slide 12 - Diapositive

Wie doet wat waar wanneer?
             O              ww              lv             plaats                    tijd

Slide 13 - Diapositive

EXAMPLE:
Peter liep vanmiddag samen met Patrick naar zijn huis.
Peter walked together with Patrick to his house this afternoon.

Slide 14 - Diapositive

Stappenplan:
1. onderwerp                         WIE
2. werkwoord(en)               DOET
3. lijdend voorwerp            WAT
4. plaats                                  WAAR
5. tijd                                        WANNEER

De tijd kan ook aan het begin van de zin worden gezet!

Slide 15 - Diapositive

TIP!
Zet de werkwoorden van de zin bij elkaar!

Ik heb gisteren heel veel friet gegeten.
I have eaten a lot of fries yesterday.

Slide 16 - Diapositive

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Wanneer gebruik je de past continuous? 

Je gebruikt de past continuous om een situatie te schetsen in het verleden of om aan te geven
dat iets een tijdje aan de gang was

Slide 21 - Diapositive

Wanneer gebruik je de past continuous? 
"Vaak" gebeurd er dan iets anders in die periode:

I was reading a book when he arrived.

Slide 22 - Diapositive

Past Simple & Past Continuous in één zin

Past Simple = korte gebeurtenis in het verleden
Past Continuous = langere gebeurtenis in het verleden

Slide 23 - Diapositive

Past Simple & Past Continuous in één zin

Voorbeeld zin:
''We were dancing until the music suddenly stopped.''

Were dancing = langere gebeurtenis = past continuous
Stopped = korte gebeurtenis = past simple


Slide 24 - Diapositive