Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
Passé composé met avoir en être
Slide 1 - Diapositive
De passé composé
De passé composé is de verleden tijd. Voorbeelden:
Ik heb geslapen --> J'ai dormi.
Jij bent gegaan --> Tu es allé
De passé composé bestaat altijd uit 2!
1. Een hulpwerkwoord: avoir of être
2. Een voltooid deelwoord.
Slide 2 - Diapositive
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Grammaire 'Avoir' Combineer de juiste vorm van avoir
ai
as
a
avons
avez
ont
Slide 3 - Question de remorquage
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
Combineer de juiste vorm van être met het goede persoonlijk voornaamwoord
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Slide 4 - Question de remorquage
Hoe maak je het voltooid deelwoord van werkwoorden op -er, -ir en -re?
-er Bijv. regarder
-ir
Bijv. partir
-re
Bijv. rendre
+é
+u
+i
Slide 5 - Question de remorquage
Fait un Participe Passé (maak voltooid deelwoord)
Aimer
Finir
Vendre
u
i
Vend__
Aim__
Fin__
é
Slide 6 - Question de remorquage
Je moest ook vier onregelmatige werkwoorden in de passé composé leren. Sleep het juiste voltooid deelwoord naar het juiste onregelmatige werkwoord
Avoir
Être
Faire
Prendre
été
eu
pris
Fait
Slide 7 - Question de remorquage
Wanneer avoir en wanneer être?
Als je in het Nederlands "hebben" gebruikt dan gebruik je in het Frans "avoir" Voorbeeld: Ik heb gelopen = J'ai marché
Als je in het Nederlands "zijn" gebruikt gebruik je in het Frans "être". Voorbeeld: Ik ben gegaan = Je suis allé
Uitzondering: Het werkwoord être zelf. Je zegt in het Frans: J'ai été en dat betekent letterlijk: Ik heb geweest
Slide 8 - Diapositive
In het être huis kun je zien voor welke werkwoorden je "être" moet gebruiken als hulpwerkwoord voor de passé composé
Slide 9 - Diapositive
S'entraîner: Passé composé avec avoir
Geef de juiste vervoeging van het werkwoord in de passé composé. Deze zijn allemaal met avoir. Zet ook steeds het persoonlijk voornaamwoord erbij (je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles)
Slide 10 - Diapositive
choisir, je (passé composé )
Slide 11 - Question ouverte
écouter, il ( passé composé)
Slide 12 - Question ouverte
attendre , vous (passé composé)
Slide 13 - Question ouverte
Manger, Ils (passé composé)
Slide 14 - Question ouverte
Avoir , Nous (passé composé)
Slide 15 - Question ouverte
Faire , Tu (passé composé)
Slide 16 - Question ouverte
Als je de passé composé met être vervoegt hangt de uitgang af van het onderwerp van de zin. Welke uitgangen horen bij welk geslacht en getal van het onderwerp?
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk meervoud
Niets erbij
+ es
+s
+ e
Slide 17 - Question de remorquage
Die extra uitgang gebruik je wel bij de passé composé met het hulpwerkwoord être maar niet bij de passé composé met het hulpwerkwoord avoir
Voor het werkwoord rentrer ziet het er bijvoorbeeld zo uit:
Il est rentré
Marie est entrée
Marc et Félix sont rentrés
Elles sont rentrées
Als je een passé composé met être vervoegd weet je dus dat je altijd moet kijken welk geslacht en getal het onderwerp van de zin heeft.
Slide 18 - Diapositive
S'entraîner: Passé composé avec être
Geef de juiste vervoeging van het werkwoord in de passé composé. Deze zijn allemaal met être.
Je hoeft alleen de werkwoorden te noteren en niet het persoonlijk voornaamwoord
Slide 19 - Diapositive
(passer) Elle ____chez toi?
Slide 20 - Question ouverte
(Monter) Manuel: Je_____au grenier
Slide 21 - Question ouverte
(Rester) Pauline et Nina, vous __________longtemps à la fête?
Slide 22 - Question ouverte
(Descendre) Ma mère _________tout de suite
Slide 23 - Question ouverte
(Arriver) Ils _________en retard?
Slide 24 - Question ouverte
(Rester) Paul, tu_________chez toi toute la soirée?
Slide 25 - Question ouverte
Nu gaan we ze door elkaar heen oefenen.
Stap 1: Bedenk of de passé composé met "avoir" of met "être" moet
Stap 2: Bedenk welke vorm van avoir of être je moet hebben
Stap 3: Bedenk welke vorm het voltooid deelwoord moet krijgen
Stap 4: Vervoeg je met être? Kijk dan welke uitgang het voltooid deelwoord krijgt.
Je hoeft alleen de werkwoorden te noteren en niet het persoonlijk voornaamwoord