Economie

Economie
Nodig:
  • * laptop
  • * rekenmachine
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomiePraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Economie
Nodig:
  • * laptop
  • * rekenmachine

Slide 1 - Diapositive

Nettoloon = Brutoloon - Inhoudingen

Je brutoloon is €1.950. Er wordt €264 ingehouden. Wat is het nettoloon?
A
€1.686
B
€1.656
C
€1.586
D
€1.556

Slide 2 - Quiz

Waarom zou je een fiets verzekeren?
A
Omdat je dan altijd gratis nieuwe onderdelen krijgt.
B
Omdat je dan nooit meer zelf hoeft te fietsen.
C
Omdat de verzekering je fiets elke maand schoonmaakt.
D
Omdat je dan geld terugkrijgt als je fiets gestolen wordt of beschadigd raakt.

Slide 3 - Quiz

Hoe heet degene die een verzekering afsluit?
A
De premiebetaler
B
De verzekeringsadviseur
C
De verzekerde
D
De verzekeraar

Slide 4 - Quiz




Je krijgt €6 zakgeld per week.
Hoeveel is dit gemiddeld per maand?
A
€24
B
€25
C
€26
D
€27

Slide 5 - Quiz

Je verdient €637 per maand.
Hoeveel verdien je per week?
A
€135
B
€137
C
€145
D
€147

Slide 6 - Quiz

Percentage = aantal/bedrag : totaal x 100 %

Op een jas van €125 krijg je €30 korting.
Hoeveel % korting krijg je?
A
24%
B
25%
C
26%
D
27%

Slide 7 - Quiz

Je leent €750. Je betaalt €810 terug.

Hoeveel geld heb je meer betaald?
A
€50
B
€60
C
€70
D
€80

Slide 8 - Quiz

Wat krijg je als bewijs als je een verzekering hebt afgesloten?
A
Een polis
B
Een factuur
C
Een bonnetje
D
Een garantiebewijs

Slide 9 - Quiz

Bij die polis hoort een bijlage.

Hoe heet die bijlage?
A
Polisblad
B
Polisvoorwaarden
C
Bijsluiter
D
Premie-overzicht

Slide 10 - Quiz

Waar bestaat een maandtermijn uit?
A
Alleen administratiekosten
B
Boete en belasting
C
Belasting en rente
D
Aflossing en rente

Slide 11 - Quiz

Wat is géén soort uitgave?
A
Incidentele uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Spaargeld

Slide 12 - Quiz

Wat is géén inkomen?
A
Loon / Salaris
B
Winst
C
Budget
D
Uitkering

Slide 13 - Quiz

Je wilt graag een nieuwe game kopen. Wat is dit voor jou?
A
Een behoefte
B
Een vaste last
C
Een verplichting
D
Een uitgave

Slide 14 - Quiz

Hoe schrijf je het bedrag:
vierhonderd euro vijftig
A
€450
B
€405
C
€400,05
D
€400,50

Slide 15 - Quiz

Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - uitgaven

Oud saldo = € 250
Ontvangsten = € 45
Uitgaven = €80
A
€215
B
€218
C
€221
D
€213

Slide 16 - Quiz

Als jij iets koopt in de winkel,
ben jij een ...
A
Producent
B
Handelaar
C
Consument
D
Verkoper

Slide 17 - Quiz

Gemiddelde = totaal : aantal
Je hebt deze cijfers gehaald voor economie:
8,3 – 7,2 – 7,1 – 6,6 – 6,1 – 5,2 – 4,3
Wat is jouw gemiddelde?
A
6,3
B
6,4
C
6,5
D
6,6

Slide 18 - Quiz

Je ruilt een game tegen Pokémon kaarten.
Wat voor een ruil is dit?
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil

Slide 19 - Quiz

Je ruilt de game tegen geld.

Wat voor een ruil is dit?
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil

Slide 20 - Quiz

Wat is géén basisbehoefte?
A
Brood
B
Schoenen
C
Huis
D
Fatbike

Slide 21 - Quiz