Phrases apprendre 7

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Wat is dat ding?

• Wat is
• C'est quoi
• dat ding
• ce truc

Wat is dat ding?

C'est quoi ce truc?

Wat is dat ding?

Is het groot of klein?

• Het is
• C'est 
• groot of klein?
• grand ou petit?

Is het groot of klein?

C'est grand ou petit?

Is het groot of klein?

Waar is het voor?

• Het is
• C'est 
• om wat
• pour quoi
• te doen?
• faire?

Waar is het voor?

C'est pour quoi faire?

Waar is het voor?

Het is om foto's mee te maken.

• Het is
• C'est
• om
• pour
• foto's mee te maken.
• faire des photos.

Het is om foto's mee te maken.

C'est pour faire des photos.

Het is om foto's mee te maken.

Welke kleur hebben jouw sneakers?

• Jouw sneakers
• Tes baskets
• zijn
• sont
• van welke kleur?
• de quelle couleur?

Welke kleur hebben jouw sneakers?

Tes baskets sont de quelle couleur?

Welke kleur hebben jouw sneakers?

Ze (= de sneakers) zijn wit.

• Ze
• Elles
• zijn wit.
• sont blanches. 

Ze zijn wit.

Elles sont blanches.

Ze zijn wit.