Bezittelijk voornaamwoord deel 1

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Bezittelijke voornaamwoorden

Wij gaan oefenen met de bezittelijke voornaamwoorden.

Het doel van vandaag:

Na de les weet ik wat bezittelijke voornaamwoorden als ik praat over wonen

Bezittelijk voornaamwoord

Is dit jouw pen?                                     Ja, dit is ........

Is dit mijn koffie?                                  Nee, dit is niet ...........

Is dit haar boek?

Is dit zijn tas?

Het bezittelijk voornaamwoord

Ik- mijn

Je - jouw

Hij -zijn

Zij - haar

U- uw

Jullie- jullie

Wij- ons/onze

Zij - hun

Bezittelijk voornaamwoord

Bezit = van wie is het?           van mij

                                                         van jou

                                                         van hem

                                                         van haar 

Waar schrijf je het bezittelijke voornaamwoord?

•  voor  het zelfstandig naamwoord:   

• Dat is mijn woonkamer. 
• Het is jouw huis
• Het is jullie tuin

Het hij is van hem.
Het is ....... huis

1. zijn
2. hij

De tuin van Nermen
is mooi.
________ tuin is mooi.

1. Zij
2. haar

De woonkamer van Mulhan is groot.
_____________ woonkamer is groot

1. Zijn
2. Zij
3. Haar

Wat is dit?

1. de huurprijs
2. de bank
3. de prijs voor eten
4. de prijs voor een auto

zijn / haar?

De jongen vergeet ....... boek op school.

1. haar
2. zijn

Zij wil ....... huiswerk maken.

1. haar
2. zijn

Ze heeft een fiets. Het is .... fiets.

1. haar
2. zijn

mijn / jouw?

Ik lees dit boek. Het is .... boek.

1. mijn
2. jouw

Waar woon jij? Wat is .... adres?

1. mijn
2. jouw

Bezittelijke voornaamwoorden:

ik

jij

hij

zij

wij

jullie

zij

Het huis van mij is mooi

De woonkamer van jou is groot 

Het balkon van hem is boven de lidl

De tuin van haar is prachtig

Het huis van ons is in Axel

Het huis van jullie is dichtbij het station

De woning van hen is super mooi.

mijn 

jouw

zijn

haar

ons

jullie

hun