Grammatica woordsoorten H6 Bijwoord

Klas 1C welkom!
Vandaag:
- Stil lezen
- Herhalen woordsoorten
- Uitleg laatste woordsoort
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Klas 1C welkom!
Vandaag:
- Stil lezen
- Herhalen woordsoorten
- Uitleg laatste woordsoort

Slide 1 - Diapositive

Woordsoorten op een rij
Grammatica woordsoorten op een rij:

Bepaald lidwoord (blw): de, het      
Onbepaald lidwoord (olw): een
Zelfstandig naamwoord (ZN): mensen, dieren, dingen + namen
alles waar je de/het/een voor kunt zetten
Bijvoeglijk naamwoord (BN): zegt iets over het ZN, mooie/grote
Zelfstandig werkwoord (ZWW): zie je meteen wat iemand doet: lopen, fietsen 
Hulpwerkwoord (HWW): helpt het gezegde maken: worden, kunnen
Koppelwerkwoord (KWW): staat in een NG (het ow wordt of is iets)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.): Deze, die, dit, dat, zo'n
Vragend voornaamwoord (vr.vnw): Wie, wat, welke, wat voor
Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw):
Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw):
Voorzetsel (vz): voor kast of feestje
Bepaald hoofdtelwoord (bep.hoofdtelw): één, twee.
Onbepaald hoofdtelwoord (onbep.hoofdtelw.): beetje, veel, weinig
Bepaald rangtelwoord (bep.rangtelw.): eerste, tweede
Onbepaald rangtelwoord (onbep.rangtelw.): zoveelste, middelste
Bijwoord: blijft over - zegt iets over ander bijwoord of het bn. 

Slide 2 - Diapositive

Woordsoorten op een rij
Grammatica woordsoorten op een rij:

Bepaald lidwoord (blw): de, het      
Onbepaald lidwoord (olw): een
Zelfstandig naamwoord (ZN): mensen, dieren, dingen + namen
alles waar je de/het/een voor kunt zetten
Bijvoeglijk naamwoord (BN): zegt iets over het ZN, mooie/grote
Zelfstandig werkwoord (ZWW): zie je meteen wat iemand doet: lopen, fietsen 
Hulpwerkwoord (HWW): helpt het gezegde maken: worden, kunnen
Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw): wijst een persoon of ding aan --> vervangen door hij of hem
Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw): geeft aan van wie iets is (staat voor zn) --> vervangen door zijn
Voorzetsel (vz): voor kast of feestje
Bijwoord: blijft over - zegt iets over ander bijwoord of het bn. 

Slide 3 - Diapositive

Aan het eind van de les.....

  • kan ik een bijwoord benoemen in een zin.

Slide 4 - Diapositive

Bijwoord
Geeft plaats, tijd, (on)zekerheid, ontkenning aan.
Vraagwoorden: hoe, waar, waardoor, wanneer

Een bijwoord zegt iets over:
een hele zin, een werkwoord (hard fietsen),
een bijvoeglijk naamwoord (heel mooi),
een ander bijwoord (heel erg mooi)

Slide 5 - Diapositive

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
• tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig;
• plaats: er, daar, hier, nergens, overal;
• zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, echt;
• ontkenning: niet, nooit, geenszins.


Slide 6 - Diapositive

Bijwoord
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn bijwoorden:
– Wanneer (bwb) / zal / de gymzaal / worden opgeknapt?


Want wat zijn de vragende voornaamwoorden ook alweer?

Wie, wat, welke, wat (voor)

Slide 7 - Diapositive

Bijwoord
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord. Een bijwoord kan iets vertellen over:
• een werkwoord (Eske / fietst / snel) ;
• een bijvoeglijk naamwoord (De winkel / verkoopt / heel gezonde mueslirepen) ;
• een ander bijwoord (Geert / liep / bijzonder hard / tijdens de wedstrijd).

Let op: een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet:
– Hidde kan goed (bw) pianospelen (zww).
– De labyrintrenner is een goed (bn) boek (zn).

Het eten was mega super ongelooflijk fantastisch lekker. 

Slide 8 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over:
A
een werkwoord
B
een bijvoeglijk naamwoord
C
een bijwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz

Is 'prachtig' in deze zin
een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?

Julia kan prachtig zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 10 - Quiz

vragend voornaamwoord
bijwoord
waarom
waar
wat voor (een)
welke
wat
wanneer
hoe
wie

Slide 11 - Question de remorquage

bijvoeglijk naamwoord (BN)
bijwoord (BW)
De
burgemeester
moest
hard
lopen
naar
de
dichtsbijzijnde
bushalte.

Slide 12 - Question de remorquage

Wat kies je?
Ik snap het! Ik wil graag zelf aan de slag.
Ik snap het nog niet zo goed. Ik wil graag opdrachten samen maken

Slide 13 - Sondage

Opdracht deze les
Maak de opdrachten van het blad

Slide 14 - Diapositive

Ik kan een voorzetsel en bijwoord in een zin herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Sondage

Huiswerk
Aan de slag:
Planning in NN online






Slide 16 - Diapositive