Woordenschat 1.4

Woordenschat 1.4
Figuurlijk taalgebruik
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat 1.4
Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Diapositive

Lesplanning
Theorie 1.4
Zelf aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Geef een voorbeeld van figuurlijk taalgeruik

Slide 3 - Carte mentale

Figuurlijk taalgebruik
Als een zin figuurlijk is bedoeld, dan betekent het dat er iets anders wordt bedoeld dan er staat. 

  • Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht

  • Je kunt beter tevreden zijn met wat je hebt, dan dat je risico’s neemt voor meer en uiteindelijk met niets eindigt.


Slide 4 - Diapositive

Ergens een slaatje uit slaan
A
Je best doen
B
Ergens voordeel uithalen

Slide 5 - Quiz

Maak de zin af:

Achter de wolken...

Slide 6 - Question ouverte

Met de mond vol tanden staan
A
Niet weten wat je moet zeggen
B
Niets durven zeggen

Slide 7 - Quiz

De beste stuurlui...
A
geven antwoord
B
staan op de boot
C
staan aan wal
D
weten het meest

Slide 8 - Quiz

Met lange...
A
voeten lopen
B
armen iets aanpakken
C
tanden eten
D
haren naar de kapper

Slide 9 - Quiz

Aan de slag
  1. Maak woordenschat 1.4
  2. Maak paragraaf 1.1 en 1.2 af
  3. De opdrachten moet je met gemiddeld 70% afronden. Lager? Dan maak je ook de extra opdrachten.

Wat hoef je niet te doen:
  • paragraaf 1.3
  • oefentoets

Dinsdag 17 januari a.s. toets Woordenschat

Slide 10 - Diapositive