Herhaling TC A1 Th 4

Herhaling TC A1 Th 4
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhaling TC A1 Th 4

Slide 1 - Diapositive

Wat is dit? Vergeet het kleine
woordje niet (de/het/een)

Slide 2 - Question ouverte

Wat zijn dit?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 4 - Question ouverte

Wat zijn dit?

Slide 5 - Question ouverte

Welk deel van de
dag is dit?

Slide 6 - Question ouverte

Wat zijn dit?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 8 - Question ouverte

Welk deel van de
dag is dit?

Slide 9 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 10 - Question ouverte

Wat zijn dit?

Slide 11 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 12 - Question ouverte

De tomaten zijn ................. : 2 kilo voor de prijs van 1
A
duur
B
goedkoop
C
kassa
D
geld

Slide 13 - Quiz

Ik eet graag pizza, .................... ik vind dat lekker.
A
vaak
B
gisteren
C
want
D
of

Slide 14 - Quiz

Met de ................... kun je sparen voor een handdoek
A
aanbieding
B
kassabon
C
kassa
D
zegels

Slide 15 - Quiz

Ik heb geen geld bij me, kan ik ..............?
A
sparen
B
aanbieding
C
pinnen
D
gratis

Slide 16 - Quiz

Je kunt betalen bij de .................. .
A
kassa
B
verkoper
C
geld
D
aanbieding

Slide 17 - Quiz

Wil je voor mij een ................. melk halen?
A
pen
B
daarna
C
pan
D
pak

Slide 18 - Quiz

De 2e komkommer is ................ !
A
aanbieding
B
duur
C
gratis
D
groente

Slide 19 - Quiz

19. Zet in de goede volgorde:
wonen / Waar / jullie/ ?

Slide 20 - Question ouverte

lekker / Vinden / jouw broers / groente / ?

Slide 21 - Question ouverte

in de aanbieding / de tomaten /
Zijn / ?

Slide 22 - Question ouverte

22. zegels / u / Wilt / ?

Slide 23 - Question ouverte

kilo aardappels / u / wilt / Hoeveel / ?

Slide 24 - Question ouverte

zijn / het lekkerst / Welke druiven / ?

Slide 25 - Question ouverte

ik / de helft / Mag / ?

Slide 26 - Question ouverte

jij / altijd boodschappen / in deze supermarkt / Doe / ?

Slide 27 - Question ouverte

in de oven / de pizza / Ligt / ?

Slide 28 - Question ouverte

.............. jij morgen bij ons eten? (komen)

Slide 29 - Question ouverte

U ................ vaak in deze supermarkt (komen)

Slide 30 - Question ouverte

Hij ................ niet elke dag op school. (komen)

Slide 31 - Question ouverte

............. jij mee naar de bioscoop? (gaan)

Slide 32 - Question ouverte

Hij ............... deze zomer naar Marokko op vakantie (gaan)

Slide 33 - Question ouverte

Ik ............. altijd naar dezelfde kapper. (gaan)

Slide 34 - Question ouverte

Welke taal ......... hij het best? (spreken)

Slide 35 - Question ouverte

Hij ............. elke dag tien kilometer hard (lopen)

Slide 36 - Question ouverte

Dat is moeilijk. Ik .......... het antwoord niet. (weten)

Slide 37 - Question ouverte

Wat ........... jij 's middags? (eten)

Slide 38 - Question ouverte