mercredi le 18 juin

BONJOUR 
Bonjour
et 
bienvenue!!
-Liggen je spullen op de tafel?
-telefoon in je tas?
- jas aan de kapstok?
-kauwgom in de prullenbak?

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

BONJOUR 
Bonjour
et 
bienvenue!!
-Liggen je spullen op de tafel?
-telefoon in je tas?
- jas aan de kapstok?
-kauwgom in de prullenbak?

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui:
* herhalen grammatica voor de eindtoets
* leren voor de toets

Slide 2 - Diapositive

Les buts d'aujourd'hui
- je kunt de werkwoorden op -ir in de présent vervoegen
- je kunt de imparfait toepassen
-je kunt vragen over een tekst beantwoorden




Slide 3 - Diapositive

Wat is de stam van regelmatige werkwoorden op -ER & -IR in de futur en futur du passé?
A
Hele werkwoord min -ER / -IR
B
Nous-vorm van de présent min -ONS
C
Hele werkwoord (infinitif)

Slide 4 - Quiz

Werkwoorden op IR
Elle (réussir)
A
réussis
B
réussissent
C
réussit
D
réusit

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de uitgangen in de présent van de werkwoorden op -ir?
A
is, is, it, ons, ez, ent
B
e, es, e, ons, ez, ont
C
is, is, it, issons, issez, issent
D
e, es, e, ons, ez, ent

Slide 6 - Quiz

Werkwoorden op IR
Nous (punir)
A
punissons
B
punissent
C
punissez
D
punis

Slide 7 - Quiz

Werkwoorden op IR
Vous ________ (rougir)
A
rougissons
B
rougissent
C
rougis
D
rougissez

Slide 8 - Quiz

Werwoorden op IR
Wat is juist?
A
Nous partez
B
Nous partons
C
Nous part
D
Nous partent

Slide 9 - Quiz

je (choisir)
A
je choisi
B
je choisis
C
je choisit
D
je choisir

Slide 10 - Quiz

werkwoorden op -ir
Ils ... (grandir)
A
grandi
B
grandit
C
grandissent
D
grandissont

Slide 11 - Quiz

met welk werkwoord worden de regelmatige werkwoorden -ir in de passé composé vervoegd?
A
avoir
B
être

Slide 12 - Quiz

Verbe -ir: tu (finir)
A
finit
B
finissons
C
fini
D
finis

Slide 13 - Quiz

Hoe maak je een imparfait?
A
nous-vorm- ons + ais, ais, ait, ions, iez, aient
B
hele ww + ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
hele ww + ai, as, a, ons, ez, ont

Slide 14 - Quiz

IMPARFAIT. Wat zijn de juiste uitgangen van de imparfait?
A
ai, as, a ons, ez, ont
B
ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
e, es, e, ons, ez, ent
D
a, ez, ont, ais, et

Slide 15 - Quiz


Imparfait 
Hij was
A
Il étais
B
Il était
C
Il étai
D
Il a été

Slide 16 - Quiz


Imparfait 
Zij liepen
A
Ils marchent
B
Ils ont marché
C
Ils marchient
D
Ils marchaient

Slide 17 - Quiz

Nous (imparfait) ___
A
regardons
B
regardions
C
regardiez
D
regardez

Slide 18 - Quiz

Wat is de imparfait van etre?
ik was =
A
je sommais
B
je sommerai
C
j'étais
D
j'éterais

Slide 19 - Quiz

je (trouver, imparfait)
A
trouvait
B
trouve
C
trouvais
D
trouvai

Slide 20 - Quiz

je (demander, imparfait)
A
demandais
B
demande
C
demandait
D
demandes

Slide 21 - Quiz

Je (trouver, imparfait)
A
trouvait
B
trouve
C
trouvais
D
trouvai

Slide 22 - Quiz

Je suis --> imparfait
A
J'avais
B
J'étais
C
Je étais

Slide 23 - Quiz

je (donner, imparfait)
A
donnaient
B
donniez
C
donnions
D
donnais

Slide 24 - Quiz

Verbuga.eu
Ga naar VERBUGA.EU
1) imparfait
2)regarder-rester-aimer

Oefenen!
timer
10:00

Slide 25 - Diapositive

Quizlet !!!
Log in op Quizlet.live

Slide 26 - Diapositive

Les devoirs
- woorden en grammatica leren.

Slide 27 - Diapositive