Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Juridisch - 19 juni
- Recap theorie
- Formeel en informeel
- Veelgemaakte fouten
- Signaalwoorden
Inleveren writing portfolio @ Teams
Slide 1 - Diapositive
De basis
Elke zin begint met een hoofdletter, en eindigt met een punt (of !/?).
I (ik) is altijd met een hoofdletter. Namen natuurlijk ook. Hetzelfde geldt voor: dagen, maanden, seizoenen.
Typ volledige zinnen. Dit mogen korte zinnen zijn. Het hoeven niet altijd enorm lange zinnen te zijn want dan krijg je dat het best vermoeiend is om het te lezen zoals in deze zin.
Let op je lay-out. Gebruik af en toe een enter, zeker bij nieuwe paragrafen.
Beginnen kan met Dear (naam), maar ook met Hi/Hello/etc.
Groet: Kind regards, See you soon, Lots of love,
Afkortingen mogen
Ook hier: beter te beleefd dan te onbeleefd, zeker als je het voor school schrijft
Slide 3 - Diapositive
Layout
Slide 4 - Diapositive
Salutations
Mr
Mrs
Ms
Miss
Mx
Slide 5 - Diapositive
Do you know the difference?
England
Scotland
Wales
Northern Ireland
Great Britain
United Kingdom
Slide 6 - Diapositive
Veelgemaakte fouten
Slide 7 - Diapositive
To - two - too
To: Do you want to go to your house? To is naar. To school, to work, to your house. En staat voor werkwoorden in de stam (to bike, to walk, to write).
Two: I was two hours earlier than planned. Two is twee.
Too: I was too late for school. Too is te (veel). Too gebruik je om aan te duiden dat iets te (veel) is. Too late, too early, too many, too small, etc.
Slide 8 - Diapositive
Than - then
Than: I would rather drink tea than coffee. Than met een a is een vergelijking (dan/als). Je drinkt liever thee dan koffie.
Then: Do you want to go to school, then to your house? Then met een e is ook dan, maar in tijd. Dus eerst naar school, dan naar jouw huis.
Slide 9 - Diapositive
There - their - they're
There: Let's go sit over there. Plaats of aanwijzend.
Their: That is their bag. Bezit.
They're: They are here at the moment.
Slide 10 - Diapositive
Where - were - we're
Where: Where did my phone go? I just saw it! Plaats
Were: You were late to class, again!? Verleden tijd van to be (you are, you were)
We're: We're never late, because we are perfect. We are is we're.
Slide 11 - Diapositive
Your - you're
Your: Your coat, your shoes, your bag, that's all your stuff. Het is JOUWbezit.
You're: You're done so well lately. My compliments! You're is you are (jij bent)
Slide 12 - Diapositive
A- an
Lidwoord zoals in het Nederlands een.
Begint het met een klinkerklank, dan gebruik je an: an apple, an iron, an easy test, an hour
Begint het met een medeklinkerklank, gebruik dan a: a test, a banana, a university.
Slide 13 - Diapositive
Signaalwoorden
Slide 14 - Diapositive
Deze ken je sowieso al:
And (en), also (ook), too (ook)
Because (omdat/want), so (dus)
But (maar), however (maar)
If (als), for example (bijvoorbeeld)
That's why (daarom)
Bythe way (trouwens)
Slide 15 - Diapositive
Wat is niet erg op het examen?
Als je een aantal grammatica fouten maakt
Als je een woord niet weet en dat omschrijft (dat is juist goed!)