V4 Communicatie 3: Tekstsoorten


Welkom 
v4!
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon


Welkom 
v4!

Slide 1 - Diapositive

Programma

  1. Huiswerkvragen nakijken
  2. Korte herhaling vorige les (communicatie 2: onderwerp en hoofdgedachte)
  3. Communicatie 3: tekstsoorten
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

Vraag 10 t/m 14
10 Het onderwerp van de tekst is ‘wereldverbeteraars’.
11 Bijvoorbeeld: Mensen houden er niet van door een ander de les te worden gelezen. Wereldverbeteraars kunnen anderen bovendien het gevoel geven dat ze het niet goed doen.
12 Bijvoorbeeld: ‘Bescherming van het ego’
13 Mensen blijven liever onwetend over de negatieve gevolgen van hun keuzes. Als iemand anders hier wél aandacht aan schenkt, wordt deze persoon negatief beoordeeld. Mensen gaan bovendien niet alleen op de boodschapper schieten, maar ook op de boodschap zelf. Ze zijn nog minder geneigd om aandacht te schenken aan de negatieve gevolgen van hun keuzes en aan het doen van duurzame aankopen.
14 Wereldverbeteraars én hun boodschap worden vanuit zelfbescherming door ontvangers van die boodschap gedegradeerd.

Slide 3 - Diapositive

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord of woordgroep waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 4 - Quiz

Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt in de tekst
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 7 - Question ouverte

Communicatie 3
Doel: 
Je oefent met het herkennen en effectief inzetten van tekstsoorten.


Slide 8 - Diapositive

Tekstdoel
Een auteur wil iets bereiken bij zijn lezer.

Elke tekst heeft een doel: een tekstdoel

Bijvoorbeeld: De schrijver van een menukaart wil de gasten informeren over de gerechten. 

Slide 9 - Diapositive

Informeren
De schrijver van een informerende tekst ( = uiteenzetting) wil graag dat de lezer iets 'leert' van zijn tekst.

Informerende teksten zijn objectief: de informatie de erin staat is 'neutraal' (de mening van de schrijver staat niet centraal).

Informerende teksten bevatten veel feiten.  

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden: handleiding, nieuwsbericht, achtergrondartikel, politierapport, lesboek

Slide 11 - Diapositive

Overtuigen
In een overtuigende tekst ( = betoog) staat de mening van de schrijver centraal.

De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn gelijk. 

Dit doet de schrijver met argumenten (redenen). 

Slide 12 - Diapositive

Voorbeelden: ingezonden brief, blogs en vlogs, columns 

Slide 13 - Diapositive

Beschouwen
Met een beschouwende of opiniërende tekst zorgt de schrijver ervoor dat de lezer zelf een mening kan vormen over het onderwerp.

De schrijver kan voor- en nadelen geven of verschillende meningen van deskundigen. 

Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden: sommige kranten- of tijdschriftartikelen, recensie

Slide 15 - Diapositive

Activeren
Lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets gaat DOEN

Oftewel: activeren is zorgen dat je in actie komt, dat je iets gaat kopen, dat je ergens geld aan geeft, dat je ergens naartoe gaat of ergens lid van wordt. 

Slide 16 - Diapositive

Voorbeelden: reclameteksten, advertenties, folders, posters, verkiezingsteksten

Slide 17 - Diapositive

Amuseren
De schrijver van een amuserende tekst wil dat de lezer plezier beleeft aan het lezen van zijn tekst. 

Een amuserende tekst KAN helemaal verzonnen zijn, maar dat hoeft niet! 

Slide 18 - Diapositive

Voorbeelden: gedicht, roman, strip, column, blog

Slide 19 - Diapositive

Welke tekstsoort hoort niet in het rijtje thuis?
A
discussiestuk
B
betoog
C
beschouwing
D
uiteenzetting

Slide 20 - Quiz

Waar of niet waar?
Een activerende tekst lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets (niet) gaat DOEN.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Noem een voorbeeld van een amuserende tekst.

Slide 22 - Carte mentale

In welke tekstsoort staan voornamelijk feiten?
A
overtuigende tekst
B
beschouwende tekst
C
activerende tekst
D
informerende tekst

Slide 23 - Quiz

Noem een voorbeeld van een activerende tekst.

Slide 24 - Carte mentale

amuserende tekst
overtuigende tekst
activerende tekst

Slide 25 - Question de remorquage


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 26 - Quiz


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen

Slide 27 - Quiz


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen

Slide 28 - Quiz


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 29 - Quiz


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 30 - Quiz


Wat is
het tekstdoel?
A
informeren
B
beschouwen
C
activeren
D
overtuigen

Slide 31 - Quiz


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 32 - Quiz


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 33 - Quiz

Huiswerkopdrachten maken
  • Maak vraag 12 t/m 17 op pagina 40-41 van je oefenboek.
  • Je krijgt voor deze opdrachten de rest van de les de tijd.
  • Deze opdrachten zijn huiswerk voor volgende les.

Slide 34 - Diapositive

Welke vijf tekstdoelen ken je/moet je kennen?

Slide 35 - Question ouverte

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: 
  • Huiswerk: maken vraag 12 t/m 17 (p. 40-41) + leren blz. 56-59 (hoofdboek)
  • Programma: Communicatie 4: inleiding, kern en slot

Slide 36 - Diapositive

antwoord 12, 13 en 14
12 Bijvoorbeeld: codeswitching is dat je je taalgebruik voortdurend aanpast aan de situatie /
omgeving.
13 a Je laat ermee zien dat je pontificaal voor je identiteit staat.
 b Je hebt niet de juiste identiteit voor codeswitching.
14 a Bijvoorbeeld: Ze rapt in Black English, terwijl ze een ‘witte achtergrond’ heeft en de zwarte
burgerrechtenbeweging niet steunt. Ze ‘leent’ een deel van de identiteit, alleen het deel dat haar
succes oplevert.
b Eigen antwoord. Een goed antwoord bevat een onderbouwing.


Slide 37 - Diapositive

antwoord 15, 16 en 17.
15 A
16 In alinea 1 en 2 wordt de kwestie beschreven: wat is codeswitching en welke reacties lokt
codeswitching uit? In alinea 3 tot en met 7 wordt het fenomeen vanuit verschillende hoeken
belicht. In alinea 8 lees je de positie van de schrijver ten opzichte van codeswitching.
17 Je ziet ook elementen terug van een uiteenzetting. In alinea 1 en 2 wordt de lezer geïnformeerd over wat codeswitching is en welke reacties het uitlokt. 

Slide 38 - Diapositive