DHA2A Einkaufen Grammatik 3. Fall Dativ+4.FALL korte herhaling
Kapitel 9: Einkaufen
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Kapitel 9: Einkaufen
Slide 1 - Diapositive
Wie geht es dir heute?
😒🙁😐🙂😃
Slide 2 - Sondage
Vragend en Persoonlijke voornaamwoorden en vaste voorzetsels derde naamval +
vierde naamval (herhaling (kort))
Slide 3 - Diapositive
3e naamval
Leerdoel:
- Ik vind en pas de voorzetsels en persoonlijke - vragende voornaamwoorden van de 3e naamval toe.
Succescriteria:
Ik ken de voorzetels met de 3e naamval.
Ik ken de persoonlijke- en vragende voornaamwoorden in het Duits en het Nederlands van de 1e en 3e naamval.
Slide 4 - Diapositive
herhaling
- voorzetsels 4e naamval (FUG(E)DO)+?
- persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval
Slide 5 - Diapositive
Welke Voorzetsels 4e naamval ken je nog?
Slide 6 - Carte mentale
Grammatik E - Voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden (4e naamval)
Na de voorzetsels für (voor), um (om), gegen (tegen), durch (door), ohne (zonder) + (bis (tot) staan de persoonlijke voornaamwoorden altijd in de 4e naamval. (Akkusativ)
Ezelsbrug: FUG(E)DO+Bis
Slide 7 - Diapositive
Persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
Ich habe gegen ihn verloren
Ohne dich gehe ich nicht
Slide 8 - Diapositive
Ich habe gegen(haar) ..... verloren
Slide 9 - Question ouverte
Ohne(jou) ..... kann ich nicht leben!
Slide 10 - Question ouverte
Vragend en Persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels derde naamval
Slide 11 - Diapositive
3e naamval
Leerdoel:
- Ik vind en pas de voorzetsels en persoonlijke- en vragende voornaamwoorden van de 3e naamval toe.
Succescriteria:
Ik ken de voorzetels 3e naamval
Ik ken de persoonlijke- en vragende voornaamwoorden in het Duits en het Nederlands.
Slide 12 - Diapositive
Welke vragende- en persoonlijke voornaamwoorden + voorzetsels 3e naamval ken je al?
Slide 13 - Carte mentale
altijd 3e naamval!
aus
uit
bei
bij
mit
met
nach
naar (plaatsen)/na
seit
sinds
von
von
zu
te/naar (personen/gebouwen)
Slide 14 - Diapositive
Tip om ze te onthouden!
(Alfabetisch) Aus, bei, mit, nach, seit, von, zu ...
Mit, nach, bei, seit, von, zu, aus
Slide 15 - Diapositive
De 3e naamval persoonlijk-+vragend voornaamwoord.
Vragend voornaamwoord:
1e nv wer
3e nv wem
Slide 16 - Diapositive
De 3e naamval persoonlijk-+vragend voornaamwoord.
Slide 17 - Diapositive
Om te oefenen gebruik je Spickzettel
Ik ga met haar naar huis.
Slide 18 - Diapositive
Om te oefenen
Ik ga met haar naar huis.
--> Wat is ik in deze zin?
Slide 19 - Diapositive
Om te oefenen
Ik ga met haar naar huis.
--> ik = het onderwerp (1ste naamval)
--> Wat is naar huis in deze zin?
Slide 20 - Diapositive
Om te oefenen
Ik ga met haar naar huis.
--> ik = het onderwerp (1ste naamval)
--> naar huis = het lijdend voorwerp (4de naamval)
--> Wat is haar in deze zin?
Slide 21 - Diapositive
Om te oefenen
Ik ga met haar naar huis.
--> ik = het onderwerp (1ste naamval)
--> naar huis = het lijdend voorwerp (4de naamval)
--> haar = het meewerkend voorwerp (3de naamval)
Slide 22 - Diapositive
Om te oefenen
Ich gehe mit ihr nach Hause.
--> Wat is ich in deze zin?
Slide 23 - Diapositive
Om te oefenen
Ich gehe mit ihr nach Hause.
--> Ich = het onderwerp (eerste naamval)
--> wat is nach Hause in deze zin?
Slide 24 - Diapositive
Om te oefenen
Ich gehe mit ihr nach Hause.
--> Ich = het onderwerp (eerste naamval)
--> nach Hause = het lijdend voorwerp (vierde naamval)
--> wat is ihr in deze zin?
Slide 25 - Diapositive
Om te oefenen
Ich gehe mit ihr nach Hause.
--> Ich = het onderwerp (eerste naamval)
--> nach Hause = het lijdend voorwerp (vierde naamval)
--> ihr = meewerkend voorwerp (derde naamval)
Slide 26 - Diapositive
Noem alle voorzetsels met de 3e naamval
Slide 27 - Carte mentale
Ergänze: 1. Kommt ihr mit (mij) ... zum Supermarkt?
Slide 28 - Question ouverte
Ergänze: 2. Bei (jullie) ......... ist es immer so gemütlich!
Slide 29 - Question ouverte
3. Du kannst mit (hen) ................ Kuchen aussuchen.
Slide 30 - Question ouverte
4. Dein Bruder möchte mit (jou) in die Eisdiele.
Slide 31 - Question ouverte
5. Bei (wie) ............ hast du heute nacht geschlafen?
Slide 32 - Question ouverte
Was ging gut?
Slide 33 - Carte mentale
Weet je nog hoe het zit met de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval?