M3 Unit 5 Recap

Recap Grammar Unit 5
Imperative (gebiedende wijs)
Woordvolgorde (bijwoorden van fequentie)
Woordvolgorde plaats/tijd
Passive
Short yes/no answers
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Recap Grammar Unit 5
Imperative (gebiedende wijs)
Woordvolgorde (bijwoorden van fequentie)
Woordvolgorde plaats/tijd
Passive
Short yes/no answers

Slide 1 - Diapositive

Gebiedende wijs
De gebiedende wijs gebruik je om aan te geven wat iemand moet doen. Dit kan bijvoorbeeld een bevel, advies, aanwijzing of waarschuwing zijn. 

Bijvoorbeeld:
Luister naar je docent!       - Listen to your teacher!
Pas op!                                       - Watch out!
Ruim de tafel op.                   - Clean the table.


Slide 2 - Diapositive

Hoe maak je gebiedende wijs?
In het Engels maak je de gebiedende wijs door de zin te beginnen met het hele werkwoord.

Clean your room.
Put your phone away.
Do your homework.

Slide 3 - Diapositive

Gebiedende wijs ontkennend
Je kunt de gebiedende wijs ook gebruiken om aan te geven dat iemand iets niet moet doen. In dat geval zet je don't voor het hele werkwoord.

Don't do that!
Don't call me!
Don't forget your homework!

Slide 4 - Diapositive

Vertaal naar het Engels:
kom hier.

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal naar het Engels:
leer de woordjes.

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal naar het Engels:
Praat niet tegen mij.

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal naar het Engels:
Gebruik hoofdletters en punten enz.

Slide 8 - Question ouverte

Bijwoorden van frequentie
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurd.
always             - altijd
often                - vaak
usually            - meestal
sometimes   - soms


Slide 9 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie
In de meeste gevallen zet je het bijwoord voor het werkwoord in de zin.

We always go on holiday to spain.
I sometimes take the bus.
They usually study in the afternoon.

Slide 10 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
I never eat meat.
B
I eat never meat.
C
Never eat I meat.
D
I eat meat never.

Slide 11 - Quiz

Bijwoorden van frequentie
Er is 1 uitzondering waarbij het bijwoord ná het werkwoord komt. Dat is als het werkwoord een vorm van 'to be' is. 

I am always on time.
Thom is usually hungry after school.
They are often very sweet.

Slide 12 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
We are never late.
B
We never are late.
C
We are late never.
D
Never we are late.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is juist?
A
She is always kind.
B
She always is kind.
C
She is kind always.
D
She always kind is.

Slide 14 - Quiz

Kort samengevat
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurd.

Waar in de zin komen ze te te staan?:
Vorm van to be in de zin? --> Na het werkwoord
Geen vorm van to be?        --> Voor het werkwoord

Slide 15 - Diapositive

5.5: 8-11 + missed homework
Study p. 115-122

Slide 16 - Diapositive

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(usually) I wake up early.

Slide 17 - Question ouverte

Benadruk wanneer: Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(always) she is home on the weekend.

Slide 18 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(sometimes) My friends are very loud.

Slide 19 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(usually) I am quite happy.

Slide 20 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(often) We hang out together.

Slide 21 - Question ouverte

Woordvolgorde
Plaats en tijd

Slide 22 - Diapositive

Woordvolgorde plaats en tijd
De plaats en/of tijd staan in het Engels bijna altijd achteraan in de zin.
In het Engels komt de Plaats altijd voor de tijd in de zin.

Ik was gisteren op school
I was at school yesterday

Slide 23 - Diapositive

Zet in de juiste volgorde:
My friends and I went ______ (yesterday - to the party)

Slide 24 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde: Benadruk waar:
We did have fun _____ (yesterday - at the beach)

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Lien