Voorbereiding examen Nederlands

Inhoud van het examen
Het examen bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. Leesvaardigheid:
    Je krijgt 4 teksten met daarbij vragen die je moet beantwoorden. 
  2. Schrijfopdracht:
    Je moet een zakelijke tekst schrijven (een zakelijke brief, e-mail of een artikel).
    1 / 14
    suivant
    Slide 1: Diapositive
    NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

    Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

    time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

    Éléments de cette leçon

    Inhoud van het examen
    Het examen bestaat uit de volgende onderdelen:
    1. Leesvaardigheid:
      Je krijgt 4 teksten met daarbij vragen die je moet beantwoorden. 
    2. Schrijfopdracht:
      Je moet een zakelijke tekst schrijven (een zakelijke brief, e-mail of een artikel).

      Slide 1 - Diapositive

      Leesvaardigheid
      Het eerste gedeelte van het examen moet je vragen beantwoorden bij verschillende teksten.

      Slide 2 - Diapositive

      Leesvaardigheid
      • Lees de tekst eerst oriënterend.
      • Als je een tekst oriënterend leest, bekijk je de titel van de tekst. Daarna kijk je naar de bron van de tekst.  En dan lees je de eerste en laatste alinea.
      • Vervolgens lees je de hele tekst.

      Slide 3 - Diapositive

      Meerkeuzevragen
      Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
      Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte waar de vraag over gaat. 
      Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
      Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag. 
      Stap 5: Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.

      Slide 4 - Diapositive

      Tekstverbanden

      Slide 5 - Diapositive

      Open vragen
      Leg uit / Verklaar:
      geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
      Noem twee ... / Welke twee ...:
      schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
      Citeer een zin:
      schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten.  Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)
      Woord of woordgroep
      schrijf bij woord ook echt maar 1 woord op, bij woordgroep geen hele zin noteren

      Slide 6 - Diapositive

      Antwoord vraag 1
      C
      Antwoord vraag 2
      D
      Antwoord vraag 3
      C
      Antwoord vraag 4
      C

      Slide 7 - Diapositive

      Antwoord vraag 7
      D

      Slide 8 - Diapositive

      Antwoord vraag 8
      B

      Slide 9 - Diapositive

      Antwoord vraag 10
      B

      Slide 10 - Diapositive

      Antwoord vraag 11
      D

      Slide 11 - Diapositive

      Hoe vind je het onderwerp?
      Je kunt het onderwerp van een tekst vinden door de titel te lezen, de inleiding en het slot.
      Antwoord vraag 1 en 2
      Vraag 1:  A
      Vraag 2:  C
      Antwoord vraag 3
      Bij alinea 3.
      Door welke zin heb jij dit antwoord gevonden?
      Of het...kunnen verwerken (19-25)

      Slide 12 - Diapositive

      Antwoord vraag 4
      Bij alinea 8
      Antwoord vraag 3
      Alinea 3

      Slide 13 - Diapositive

      Antwoord vraag 5
      Gezichten waarvan de linker- en rechterhelft verschillen
      Antwoord vraag 6
      B

      Slide 14 - Diapositive