KW 2025 - 20 | 2ha1 II | Woordjes Naamvallen
1 / 49
La durée de la leçon est: 43 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Vertaal: der Stiefel
A
de laars
B
de stapel
C
de stiefzoon
D
de kleur
Slide 12 - Quiz
Vertaal: der Friseur
Slide 13 - Question ouverte
goedkoop
zodat, daarmee
het koopje
het zakgeld
ongeveer
pinnen
contant betalen
de kleur
kranten bezorgen
rood
billig
damit
ungefähr
das Taschengeld
das Schnäppchen
mit Karte zahlen
bar bezahlen
die Farbe
Zeitungen austragen
rot
Slide 14 - Question de remorquage
Vertaal der Ferienjob
A
de bijbaan
B
de vakantiebaan
C
het bijwerk
D
de vakantiekracht
Slide 15 - Quiz
Wat betekend
‘Geld leihen’?
‘Geld leihen’?
A
geld voor een goed doel geven
B
vakantiewerk loon
C
geld sparen
D
geld lenen
Slide 16 - Quiz
Wat is ‘umtauschen’?
A
uit spaargeld betalen
B
achteraf betalen
C
lenen
D
ruilen
Slide 17 - Quiz
Vertaal: der Pulli
Slide 18 - Question ouverte
Als Nebenjob arbeitete sie als eine Kellnerin in einer Bierstube.
Vertaal ‘Der Nebenjob’
Vertaal ‘Der Nebenjob’
A
de bijbaan
B
de vakantiebaan
C
de baan naast school
D
de droombaan
Slide 19 - Quiz
Vertaal: Nachhilfe geben
Slide 20 - Question ouverte
Vertaal: alleen, slechts
A
alleine
B
nur
C
eng
D
weit
Slide 21 - Quiz
Vertaal: die Klamotten
Slide 22 - Question ouverte
Vertaal: die Hosen
A
de trui
B
de truien
C
de broek
D
de broeken
Slide 23 - Quiz
Wat zijn
Turnschuhe?
Turnschuhe?
A
paskamers
B
handschoenen
C
gympen
D
sokken
Slide 24 - Quiz
die Decke
der Bahnhof
der Sessel
im ersten Stock
der Fernseher
die Nachbarin
der Marktplatz
hell
die Ampel
umziehen
het plafond
het station
de televisie
op de eerste verdieping
de fauteuil
de buurvrouw
het marktplein
licht
het stoplicht
verhuizen
Slide 25 - Question de remorquage
Vertaal naar het Nederlands:
‘eng’
‘eng’
A
eng
B
krap
C
makkelijk
D
bang
