51+52. 3F SPELLING

DEZE LES
1.  Lesdoelen
2. Trema, koppelteken en weglatingsstreepje
3.  Samenstellingen
4. Samenstellingen/meervoudsvormen
5. Dubbele punt en komma
6. Opdrachten in Taalblokken
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

DEZE LES
1.  Lesdoelen
2. Trema, koppelteken en weglatingsstreepje
3.  Samenstellingen
4. Samenstellingen/meervoudsvormen
5. Dubbele punt en komma
6. Opdrachten in Taalblokken

Slide 1 - Diapositive

1. LESDOELEN
- je weet wanneer je een trema, koppelteken en/of  weglatingsstreepje moet inzetten;
- je weet wanneer je welke samenstelling [-en, -e, -s] inzet;
- je weet wanneer je een woord aaneenschrijft of los schrijft;
- je weet wanneer je een dubbele punt gebruikt;
- je weet wanneer je een komma gebruikt.  

Slide 2 - Diapositive

SPELLING

Module - 1F | 2F | 3F Grammatica en Spelling
Hoofdstuk 6 | Spelling 3F


De spellingstoets staat op vrijdag 20 juni het eerste lesuur Nederlands (zie Magister). Heb je de opdrachten eerder af, dan kan je de toets eerder maken, mits er ten minste 30 minuten voor de toets kan worden uitgetrokken.

Slide 3 - Diapositive

2. Trema, koppelteken en/of weglatingsstreepje (6.1)
Trema

Let op de lettergrepen. Waar ligt de klemtoon?
Orchidee - waar ligt de klemtoon?
Bacterie - waar ligt de klemtoon?
Zee - waar ligt de klemtoon?

Slide 4 - Diapositive

Trema, koppelteken en/of weglatingsstreepje
Koppelteken.

Als je de uitspraak wilt behouden.
- aan het einde van de zin (breek af op de lettergreep)
- in een woord dat je ook anders zou kunnen uitspreken
Zee-egel
Bom-melding


Slide 5 - Diapositive

Trema, koppelteken en/of weglatingsstreepje
Weglatingsstreepje

Het Nederlands is zuinig. 
Voorbeeld: koek- en zopietent. Dan weet je dat naast een koektent ook een zopietent wordt bedoeld. 

Ook: binnen- en buitenland. In- en export. Reis- en organisatieschema's. kijk- en luistergeld






Slide 6 - Diapositive

3. Samenstellingen: -en, -e, -s (6.2)
Wanneer is een woord samengesteld? 
  • Zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord:
tafel + poot = tafelpoot

  • Voorzetsel + werkwoord: 
op + kijken = opkijken. Je kijkt op van iets. Als je ergens op kijkt, dan is juist het los van elkaar. na + apen = na-apen


Slide 7 - Diapositive

Samenstellingen (6.3)
Wanneer is een woord samengesteld? 

  • Zelfstandig naamwoord + werkwoord: 
stof + zuigen = stofzuigen. Ik heb ... (wat is het volt. deelwoord)?

  • Werkwoord + werkwoord: 
zweef + vliegen = zweefvliegen. Ik heb ... ?

Slide 8 - Diapositive

Samenstellingen 
Wanneer is een woord NIET samengesteld? 

op zoek gaan. Als het hele werkwoord opzoekgaan was, dan wel. Maar nu niet. 
uit eten gaan. Als het hele werkwoord uitetengaan was, dan wel.
Maar nu niet. 

Slide 9 - Diapositive

4. Samenstellingen/meervoudsvormen
Maak de oefeningen!!!

Kijk naar het eerste deel, wat daar het meervoud van is.
- is er maar één van? Zonneschijn. 
- is het een versteende uitdrukking? Ruggegraat.
- is het meervoud zowel een -n als een -s? Groentesoep. 


Slide 10 - Diapositive

5. Dubbele punt en komma (6.9)
Dubbele punt

- Vóór een opsomming. Henk is er geweest: bij rekenen, Engels en bij Nederlands. 

- Vóór een uitleg. Dat zit namelijk zo:  

- Vóór een directe rede. Henk zei: "Ik kan er niets aan doen!".


Slide 11 - Diapositive

Dubbele punt en komma
De komma
- In een opsomming. Dit, dat, zus, zo. 
- Na een voornaam. Henk, dit is het!
- Tussen twee persoonsvormen. Ik kwam, zag en overwon. 

- Vóór een signaalwoord. Een komma vóór een signaalwoord, omdat daarmee een adempauze wordt ingezet. 
* behalve bij het signaalwoord 'en' + 'of'. 

Slide 12 - Diapositive

6. OPDRACHTEN IN TAALBLOKKEN
Maak alle opdrachten van 6.1, 6.2, 6.3 en 6,9.

Slide 13 - Diapositive

EINDE VAN DE LES

Slide 14 - Diapositive