Herhaling H5 In vorm (deel 1)

Instructie
Nieuw Nederlands

Herhaling H5 In vorm (deel 1)
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Instructie
Nieuw Nederlands

Herhaling H5 In vorm (deel 1)

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 5.1/5.3 en 5.5
- Je kan een boek beoordelen en weet wat beoordellingswoorden zijn
- Je kent het verschil tussen een feit en een mening
- Je kunt de verwijswoorden toepassen
- Je kent ongeveer 25 nieuwe woorden 
- je kan kan de betekenis van een woord vinden in de tekst


Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ziek
Gezond
De afwijking
Bewijken
depressief
De infectie
goede weestand
veel vitamines 
Goede conditie
Fruit

Slide 3 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat doe je als je een boek beoordeelt
Als je een boek beoordeelt, vertel je wat je van het boek vindt.
- Je geeft je mening
- Je gebruikt beoordelingswoorden, zoals grappig, ontroerend, eng, leerzaam, laat me meeleven, geschikt voor mijn leeftijd.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bedenk zelf nog 5 beoordelingswoorden

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Lezen
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
Feit: Het is echt zo, gebeurd
Mening: Dit vindt iemand ergens van. Iedereen kan een andere mening hebben

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Geen een voorbeeld van een feit in een zin

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef een voorbeeld van een mening

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Voorbeelden van verwijswoorden:
hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar.

Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?
Stel een vraag die begint met 
Wie...? Wat....? Waar....?

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Pieter is vandaag thuis gebleven.
Schrijf nu een aansluitende zin en gebruik het woord hij.

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Woorden blz. 98 en 100
de afwijking: de verandering, iets wat anders is dan het normale
bezwijken: 1 doodgaan 2 het opgeven
constant: voortdurend, altijd
exact: precies
de formule: vaste regels om iets uit te rekenen
gemiddeld: 1. de doorsnee (precies uitgerekend) 2. ongeveer maximaal
hoogstens: niet meer dan
minimaal: minstens, niet minder dan
schatten: beoordelen, raden
steunen: helpen, zorgen dat iets of iemand niet omvalt
stoer: flink en sterk
zich opwinden: je kwaad maken

























Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Testje!

Slide 12 - Diapositive

Bron: https://nl.123rf.com via Google
Wat betekent maximaal?
A
Beoordelen
B
Niet meer dan
C
precies
D
raden

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met het woord maximaal.

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent bezwijken?
A
Doodgaan
B
Zweten
C
de doorsnee
D
het opgeven

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met het woord bezwijken.

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent schatten?
A
veroordelen
B
beoordelen
C
zeker weten
D
raden

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met het woord schatten.

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent "zich opwinden"?
A
slapen
B
verdrietig zijn
C
je kwaad maken
D
je druk maken

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met de woorden "zich opwinden".

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent het woord "formule"
A
vaste regel om iets uit te rekenen
B
Vaste plek om te parkeren
C
vaste recept voor een gerecht
D
vaste onderdelen van een auto

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met het woord "formule".

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent het woord constant?
A
nooit
B
soms
C
zelden
D
altijd

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een zin met het woord "constant".

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af:
Ik kan mij opwinden over...

Slide 25 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af:
Ik vind iemand stoer die...

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af:
Ik erger me als iemand constant...

Slide 27 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af:
Een rare afwijking van iemand is...

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Woordbetekenis vinden in de tekst

Een schrijver legt een moeilijk woord vaak uit;
- met een voorbeeld
- door het woord te omschrijven
Vb. Michael leed aan de ziekte van Bechterew. Dat is een ontsteking van de wervelkolom. 

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat vond je het moeilijkst aan deze les?

Slide 30 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk cijfer zou je jezelf geven voor deze les?

Slide 31 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions