Oefentoets TH5 Ecologie + TH6 Mens en milieu

Oefentoets Ecologie + Mens en milieu
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets Ecologie + Mens en milieu

Slide 1 - Diapositive

Wat is het verschil tussen de organisatieniveau’s levensgemeenschap en ecosysteem?

Gebruik in je antwoord de bijpassende biologische begrippen.

Slide 2 - Question ouverte


Een biotische factor
Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.

Slide 3 - Quiz

In een sloot komen de volgende soorten organismen voor:
1) alg; 4) stekelbaars;
2) baars; 5) watervlo.
3) snoek;
Welke reeks kan een voedselketen van deze soorten weergeven?
A
1 – 2 – 4 – 5 – 3
B
1 – 5 – 4 – 2 – 3
C
5 – 1 – 3 – 4 – 2
D
5 – 4 – 2 – 3 – 1

Slide 4 - Quiz


Bodem
Vijf kenmerken van de bodem van een ecosysteem zijn:
    1) de grootte van de bodemdeeltjes;
    2) de grondwaterstand;
    3) het humusgehalte;
    4) de zuurgraad;
    5) het gehalte aan bepaalde zouten.
Welke van deze kenmerken hebben invloed op de soortensamenstelling van de levensgemeenschap in het ecosysteem?
A
kenmerken 1, 3 en 4
B
kenmerken 1, 3 en 5
C
kenmerken 2, 3, 4 en 5
D
kenmerken 1, 2, 3, 4 en 5

Slide 5 - Quiz


Mieren en acacia’s
In Midden-Amerika komen mieren voor die leven op en van acaciastruiken, zoals Acacia collinsii. Mieren van de soort Pseudomyrmex ferrugineus zijn zéér agressief en vallen alle organismen aan die het hebben voorzien op 'hun' acaciastruik. Deze mieren nestelen in holten in dorens en halen al hun voedsel uit deze ene struik: ze gebruiken stoffen uit de nectarklieren die zich op de bladstelen bevinden en uit de voedselrijke bolletjes die aan de toppen van de jonge bladeren zitten (zie de afbeelding).
- Hoe wordt de vorm van symbiose tussen mieren van de soort Pseudomyrmex ferrugineus en de struik Acacia collinsii genoemd?

A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Symbiose

Slide 6 - Quiz

Drie uitspraken over een verspreidingsgebied (areaal) zijn:
1) Per abiotische factor bestaat er een tolerantiegebied waarin organismen kunnen voorkomen.
2) Buiten de toleratiegrenzen heerst er stress: organismen kunnen zich hier niet meer voortplanten.
3) In het vriesvak groeien geen bacteriën, de temperatuur is de beperkende factor.
Zet de nummers 1 t/m 3 onder elkaar. Geef daar achter aan of de uitspraak wel of niet juist is.

Slide 7 - Question ouverte

Welke organismen vind je altijd in het eerste trofische niveau?
A
Producenten
B
Consumenten 1e orde
C
Consumenten 2e orde
D
Reducenten

Slide 8 - Quiz

In de afbeelding is een vereenvoudigd voedselweb weergegeven, zoals dat in bepaalde zoetwaterplassen in Nederland bestaat.
Tot consument van welke orde(n) kan de reiger in dit voedselweb worden gerekend?

Slide 9 - Question ouverte

- Is er in het voedselweb van de afbeelding hiernaast in de relatie tussen de baars en reiger sprake van concurrentie?
- Is er in dit voedselweb in de relatie tussen baars en reiger sprake van predatie?
A
wel concurrentie geen predatie
B
wel concurrentie wel predatie
C
geen concurrentie geen predatie
D
geen concurrentie wel predatie

Slide 10 - Quiz

Sleep de onderstaande processen naar de juiste plaats in het energiestroomschema
Het voedselaanbod 
Energieverlies via ontlasting
Deel van de energie gebruikt voor vastleggen biomassa
Deel van de energie dat opgenomen wordt in het lichaam van een organisme
Deel van het voedselaanbod
dat niet wordt gegeten 
Energieverlies door dissimilatie 

Slide 11 - Question de remorquage

Wat is bruto primaire productie (BPP)?
A
Al het organische materiaal dat niet gedissimileerd wordt in een ecosysteem
B
Alle reactieproducten die ontstaan in een bepaalde soort
C
Al het organisch materiaal dat gebruikt wordt voor de dissimilatie in een ecosysteem
D
Alle biomassa dat gevormd wordt door producenten

Slide 12 - Quiz

Juist of onjuist? De netto primaire productie bij algen is gelijk aan de bruto primaire productie min de dissimilatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

De volgende gegevens behoren bij de volgende vraag.

Herintroductie van wolven
De wolf (Canis lupus) werd in de jaren twintig van de vorige eeuw uitgeroeid in Yellowstone National Park, VS. In het midden van de jaren negentig werd de wolf geherintroduceerd. Onderzoekers bestudeerden vervolgens de invloed van de wolf op het ecosysteem.

Afbeelding 1 laat de ontwikkeling zien van de wolvenpopulatie en die van de populatie plantenetende wapitiherten (Cervus canadensis) in diezelfde periode. En afbeelding 2 laat de procentuele samenstelling aan prooidieren zien in het voedsel van de wolven.

afbeelding 1
afbeelding 2

Slide 14 - Diapositive

Verklaar de ontwikkeling van de wolvenpopulatie onder invloed van de aanwezige wapitiherten, na de herintroductie in 1995.
Gebruik in je antwoord de afbeeldingen 1 en 2.

Slide 15 - Question ouverte

Niet alle jonge wolven overleven (zie de afbeelding hiernaast).
- Geef een abiotische factor die invloed kan hebben op het overleven van de jonge wolven.
- Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Question ouverte

Accumulatie betekent ...
A
Toename van gifstoffen binnen de voedselketen
B
Het accumuleren van meerdere soorten organismen in een voedselketen
C
Toename van persistente (gif)stoffen in de voedselketen
D
Dit is een andere woord voor 'successie'

Slide 17 - Quiz

De accumulatie van persistente giffen in de voedselketen heeft vaak tot gevolg dat...
A
de dieren onderaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
B
de dieren bovenaan de voedselketen het meeste gif in hun lichaam hebben
C
overal in de voedselketen de dieren ongeveer evenveel gif in hun lichaam hebben.

Slide 18 - Quiz

In het diagram is de gemiddelde CO2-concentratie in de lucht van het noordelijk halfrond gedurende de periode van 1958 t/m 2007 weergegeven. Duidelijk is dat er in de loop van de jaren een stijging heeft plaatsgevonden van de CO2-concentratie van de lucht. Bovendien vallen in de grafiek de jaarlijkse schommelingen op. Enkele processen zijn: 1 verbranding van fossiele brandstoffen, 2 fotosynthese. Welk van deze processen kan of welke kunnen bijdragen aan de jaarlijkse schommelingen van de CO2-concentratie van de lucht?
A
Geen van deze processen
B
Alleen proces 1
C
Alleen proces 2
D
De processen 1 en 2

Slide 19 - Quiz

In een interview in het tijdschrift "De Boerderij" zegt een boer onder andere het volgende:
"De prijsdaling van tarwe wordt niet langer gecompenseerd door een stijging van de opbrengsten. Ik strooi op tarwe per jaar in drie keer 180 kg stikstofhoudende kunstmest per hectare en spuit als regel drie keer tegen schimmelziekten. De opbrengst stijgt niet meer, de grond en het klimaat zijn de beperkende factoren geworden. Ik blijf trouwens wel zoeken naar productievere rassen".
Stikstof wordt door tarwe vooral gebruikt om daarmee een bepaald type organische stoffen op te bouwen.
Welke organische stoffen zijn dat?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Vetten

Slide 20 - Quiz

Drie typen veeteeltbedrijven zijn:
1 een gemengd bedrijf (akkerbouw en veeteelt), waar het voedsel voor het vee op het bedrijf zelf wordt verbouwd,
2 een veeteeltbedrijf, waar het vee 's zomers in de wei graast en 's winters voornamelijk wordt gevoed met hooi van het eigen grasland,
3 een veemesterij, waar het vee wordt gevoerd met geïmporteerd voedsel.
Welk van deze bedrijven draagt bij een gelijk aantal dieren het meest bij aan het mestoverschot?
A
Een bedrijf van type 1
B
Een bedrijf van type 2
C
Een bedrijf van type 3

Slide 21 - Quiz

In de loop van jaren treedt in een bepaald meer eutrofiëring op. Hierdoor nemen cyanobacteriën en algen sterk in aantal toe ten koste van vele onderwaterplanten, met als gevolg dat het water troebel wordt. Noem twee activiteiten van de mens die tot eutrofiëring leiden.

Slide 22 - Question ouverte

Als gevolg van een verhoging van het CO2-gehalte van de atmosfeer is er meer fotosyntheseactiviteit mogelijk. Om een inschatting te maken over de invloed van de verhoogde fotosyntheseactiviteit op het CO2-gehalte van de atmosfeer, moet rekening gehouden worden met andere processen in de koolstofkringloop.
- Noem een ander proces in de koolstofkringloop dat dor een versterkt broeikaseffect beïnvloed wordt
- Hoe wordt dit proces door een versterkt broeikaseffect beïnvloed?
- En wat is e invloed daarvan op het CO2-gehalte van de atmosfeer?

Slide 23 - Question ouverte