Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Vragenuurtje
Slide 1 - Diapositive
Heb je specifieke vragen? Zijn er onderwerpen die beslist nog even aangesneden zouden moeten worden tijdens dit vragenuurtje? Probeer zo specifiek mogelijk te zijn.
Slide 2 - Question ouverte
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Zuurstoftransport
Bevat een celkern
Altijd een vaste ronde vorm
Bloedstolling
Ziekteverwekkers onschadelijk maken
Hemoglobine
Slide 3 - Question de remorquage
Slide 4 - Diapositive
Zuurstofrijk
Koolstofdioxide rijk
Nierslagader
Aorta
Nierader
Holle ader
Poortader
Longslagader
longader
Navelstrengslagader
Slide 5 - Question de remorquage
Slide 6 - Diapositive
Hoe heet onderdeel 10?
A
Linkerboezem
B
Linkerkamer
C
Rechterboezem
D
Rechterkamer
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
Welke kleppen zijn geopend tijdens de systole van de kamers?
A
Alleen hartkleppen
B
Alleen halvemaanvormige kleppen
C
Zowel hartkleppen als halvemaanvormige kleppen
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Diapositive
Welke stelling is/zijn juist? 1. Lymfeknopen zuiveren lymfe van ziekteverwekkers 2. Lymfeknopen maken lymfe
A
Alleen stelling 1
B
Alleen stelling 2
C
Zowel stelling 1 als stelling 2
Slide 11 - Quiz
Bij een mens komt een rode bloedcel, die het hart verlaat, meestal door 1 haarvatennet, voordat deze cel terugkomt in het hart.
Een uitzondering hierop vormt een rode bloedcel die terecht komt in
A
darmslagader
B
kransslagader
C
leverslagader
D
longslagader
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Dissimilatie
Assimilatie
Glycolyse
Lichtreactie
Donkerreactie
Decarboxylering
Citroenzuurcyclus
Oxidatieve fosforylering
Calvin cyclus
Slide 14 - Question de remorquage
Lichtreactie
Donkerreactie
Vormt NADPH
Vormt ATP
Gebruikt ATP
Gebruikt NADPH
Gebruikt elektronen uit water
Vormt O2
Gebruikt CO2
Vorming Glyceraldehyde-3-fosfaat
Elektronentransportketen
Slide 15 - Question de remorquage
Slide 16 - Diapositive
Een afname van de lichtintensiteit zorgt uiteindelijk voor een
A
hogere protongradiënt
B
lagere protongradiënt
C
zelfde protongradiënt
Slide 17 - Quiz
Bij een afname van de lichtintensiteit wordt er
A
evenveel NADPH gevormd
B
minder NADPH gevormd
C
dezelfde hoeveelheid NADPH gevormd
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
(Mitochondrium) - Een toename van de elektronenstroom zorgt voor een
A
afname van de protongradiënt
B
toename van de protongradiënt
C
toename van de omzetting van FAD+ in FADH2
D
toename van de omzetting van H2O in O2
Slide 21 - Quiz
Er vindt dissimilatie van glucose plaats. Neemt de hoeveelheid anorganisch fosfaat toe of af of blijft dit gelijk?
A
Neemt toe
B
Neemt af
C
Blijft gelijkt
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Diapositive
Bij welke omzetting of bij welke van onderstaande omzettingen wordt ATP gevormd?
A
omzetting van pyrodruivenzuur in alcohol
B
omzetting van glucose in pyrodruivenzuur
C
omzetting van pyrodruivenzuur in melkzuur
Slide 24 - Quiz
Bij gebrek aan zuurstof vindt
A
de glycolyse niet plaats
B
de citroenzuurcyclus niet plaats
C
de oxidatieve fosforylering wel plaats
Slide 25 - Quiz
Mitochondrien bevatten enzymen voor de omzetting van
A
glucose in pyrodruivenzuur
B
een koolstofverbinding in ethanol of melkzuur (lactaat)
C
een koolstofverbinding in koolstofdioxide en water(stof)