Het vervoegen van regelmatige werkwoorden op -ir

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Het vervoegen van regelmatige werkwoorden op -ir

Finir (eindigen / afmaken)

Choisir (kiezen)

Grandir (groeien)

Rougir (blozen)

Réfléchir (nadenken)

Réussir (slagen)

Remplir (invullen)

Doel:

Aan het einde van de les kan ik de werkwoorden op -ir vervoegen in de présent en passé composé

Eerst even wat herhalen, namelijk ...

Hoe zat het ook al weer met de reglematige werkwoorden op 

-er en -re?

Présent

werkwoord - er (chanter)

Je chante

tu  chantes

il/elle achante

nous  chantons

vous chantez

ils/elles  chantent

Présent

werkwoord -re (répondre)

Je réponds

tu  réponds

il/elle répond

nous répondons

vous  répondez

ils/elles  répondent

passé composé

werkwoord - er (chanter)

J'ai chanté

tu as chanté

il/elle a chanté

nous avons chanté

vous avez chanté

ils/elles ont chanté

passé composé

werkwoord -re (répondre)

J'ai répondu

tu as répondu

il/elle a répondu

nous avons répondu

vous avez répondu

ils/elles ont répondu

Het vervoegen van regelmatige werkwoorden op -ir

Finir (eindigen / afmaken)

Choisir (kiezen)

Grossir (dik worden)

Grandir (groeien)

Vomir (overgeven)

Guérir (genezen)

Réussir (slagen)

Remplir (invullen)

Vervoegen regelmatige werkwoorden op -ir 

 présent (ott)

Stap 1= Stam van het werkwoord maken ==>

Stam = hele werkwoord zonder ir

Voorbeeld = Finir - ir ==> FIN

Stap 2: De juiste uitgangen aan de stam vastplakken ==>

Je + is

Tu + is

Il/elle/on + it

Nous + issons

Vous + issez

Ils/elles + issent

Voorbeeld

Je finis

Tu finis

Il/elle/on finit

Nous finissons

Vous finissez

Ils/elles finissent

Vervoegen regelmatige werkwoorden op -ir 

 passé composé (vtt)

De passé composé bestaat uit:

1. Vorm van het hulpwerkwoord avoir

+

2. Voltooid deelwoord

Het werkwoord avoir

J'ai

Tu as

Il/elle/on a

Nous avons

Vous avez

Ils/elles ont

Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -ir

Stap 1:

Hele werkwoord zonder ir (= stam maken)

Stap 2:

Stam + i 

(= uitgang voltooid deelwoord aan stam vastplakken)

Fin  + i = fini

Voorbeeld:

J'ai fini

tu as fini

il/elle/on a fini

nous avons fini

vous avez fini

ils/elles ont fini

Even oefenen

rougir, présent, tu ...

1. rouges
2. rougis
3. rougit
4. rouget

réfléchir, présent, vous ...

1. réfléchez
2. réfléchisez
3. réfléchissez
4. réfléchsez

choisir, présent, nous ...

1. choisisons
2. choississons
3. choisons
4. choisissons

remplir, présent, nous ...

1. remplissons
2. remplions
3. remplons
4. remplisons

remplir, passé composé, vous ...

1. avez remplé
2. avez rempli
3. avez remplu
4. avez rempliré

finir, passé composé, tu ...

1. as finu
2. as finé
3. as fini
4. as finiré

réfléchir, passé composé, elles ...

1. ont réfli
2. ont réfléchiri
3. ont réfléché
4. ont réfléchi