Toets werkwoordspelling tegenwoordige tijd en Lowan kleding

Vul de goede vorm van het werkwoord in.

Fill in the correct form of the verb.
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2BasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Vul de goede vorm van het werkwoord in.

Fill in the correct form of the verb.

Slide 1 - Diapositive

Ik ..........(krijg) een hond.

Slide 2 - Question ouverte

Jij ..........(krijg) een hond.

Slide 3 - Question ouverte

Wij ..........(krijg) een hond.

Slide 4 - Question ouverte

Ik ..........(krabben) op mijn hoofd.

Slide 5 - Question ouverte

Jij..........(krabben) op jouw hoofd.

Slide 6 - Question ouverte

Jullie..........(krabben) op je hoofd.

Slide 7 - Question ouverte

Ik ..........(worden) erg moe.

Slide 8 - Question ouverte

Hij ..........(worden) erg moe.

Slide 9 - Question ouverte

Wij ..........(worden) erg moe.

Slide 10 - Question ouverte

Ik ..........(lezen) een boek.

Slide 11 - Question ouverte

Mijn moeder ..........(lezen) een boek.

Slide 12 - Question ouverte

De kinderen ..........(lezen) een boek.

Slide 13 - Question ouverte

Ik ..........(zweven) door de lucht.

Slide 14 - Question ouverte

De vogel ..........(zweven) door de lucht.

Slide 15 - Question ouverte

De vogels ..........(zweven) door de lucht.

Slide 16 - Question ouverte

De stam van het werkwoord
Vul bij de volgende oefeningen de stam van het werkwoord in.

Slide 17 - Diapositive

rennen

Slide 18 - Question ouverte

eten

Slide 19 - Question ouverte

slapen

Slide 20 - Question ouverte

schrijven

Slide 21 - Question ouverte

knippen

Slide 22 - Question ouverte

leven

Slide 23 - Question ouverte

rijden

Slide 24 - Question ouverte

spreken

Slide 25 - Question ouverte

spelen

Slide 26 - Question ouverte

kennen

Slide 27 - Question ouverte

Kleding woorden

Slide 28 - Diapositive


A
het wol
B
de bol
C
de wol
D
de brei

Slide 29 - Quiz


A
de sportkleding
B
de korte broek
C
de zwart
D
de gym

Slide 30 - Quiz


A
de bril
B
het glas
C
de zien
D
de kijkglas

Slide 31 - Quiz


A
de zip
B
het rist
C
de dicht
D
de rits

Slide 32 - Quiz


A
het horloosje
B
de tijd
C
de klok
D
het horloge

Slide 33 - Quiz


A
de muts
B
de paars
C
de hoofddoek
D
de sjaal

Slide 34 - Quiz


A
de broekzak
B
de stof
C
de zakbroek
D
gnurr

Slide 35 - Quiz


A
het handschoen
B
de gloof
C
het handskoen
D
de handschoen

Slide 36 - Quiz


A
de maat
B
de mat
C
het maat
D
matten

Slide 37 - Quiz


A
de zomerkleding
B
de badkleding
C
het zomerkleding
D
het badkleding

Slide 38 - Quiz

Goed gedaan!

Slide 39 - Diapositive