lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

Wat kun je aan het eind van de les?

Je weet wat een meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp en bepalingen zijn en hebt hiermee geoefend.
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wat kun je aan het eind van de les?

Je weet wat een meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp en bepalingen zijn en hebt hiermee geoefend.

Slide 1 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Bepaling

Slide 2 - Diapositive

Wat weten jullie nog over de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde?

Slide 3 - Carte mentale

Persoonsvorm
Altijd een werkwoord, dat wat zegt over het onderwerp.
Ik vind de persoonsvorm door:
1. De zin vragend te maken
2. De zin te veranderen van tijd

Slide 4 - Diapositive

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 5 - Quiz

Onderwerp
Ik vind het onderwerp door:
Stap 1: Vind de persoonsvorm
Stap 2: Wie of wat + persoonsvorm

Slide 6 - Diapositive

Wat is het onderwerp?

De meester legt het onderwerp uit.
A
De meester
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 7 - Quiz

Het gezegde
Alle werkwoorden in de zin.

Slide 8 - Diapositive

Wat is het gezegde in deze zin:
"Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen."
A
Ik
B
kan benoemen
C
benoemen
D
kan

Slide 9 - Quiz

Lijdend voorwerp (lv)
  • Zinsdeel dat iets ondergaat
  • Wie / wat + gezegde+ onderwerp
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel

Als er geen lijdend voorwerp in de zin zit, zit er ook geen meewerkend voorwerp in

Slide 10 - Diapositive

Voorbeeld


De hond bijt de man.



Slide 11 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?
Zij had haar aandelen voor weinig geld verkocht.
A
weinig geld
B
verkocht
C
haar aandelen
D
had

Slide 12 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
"Jij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden."

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in deze zin
D
kan vinden

Slide 13 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
"De buurman wast de auto."

Slide 14 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp (mv)
Het zinsdeel dat aangeeft aan wie of voor wie iets wordt gedaan of over wie iets wordt gezegd

Aan
wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp = meewerkend voorwerp

Slide 15 - Diapositive

Voorbeeld
Johan gaf zijn vriendin een nieuw horloge.

Slide 16 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
Anne schonk Rik een glas limonade in.
A
schonk
B
een glas limonade
C
een glas
D
Rik

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
Pieter gaf de voorzitter een hand.
A
gaf
B
de voorzitter
C
voorzitter
D
een hand

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp:
"De moeder gaf haar dochter een nieuw boek."

Slide 19 - Question ouverte

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bep.

Slide 20 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.

Slide 21 - Diapositive

Voorbeeld
Gaf hij zijn zusje een oud mobieltje op haar verjaardag?

De rest (alle woorden/ zinsdelen die je overhoudt): 
Op haar verjaardag.

Slide 22 - Diapositive

Benoem de bijwoordelijke bepaling:
Gisteren gaf hij zijn moeder een bos bloemen op haar verjaardag.
A
gisteren
B
een bos bloemen
C
op haar verjaardag
D
zijn moeder

Slide 23 - Quiz

Wat is de bepaling in deze zin?
Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 24 - Quiz

Ontleed de volgende zin (pv, ow, gez, lv, mv, bep).
Vanochtend gaf Jop mij het boek van Nederlands terug.

Slide 25 - Question ouverte