BSR 19/5 2(a)ha Grammatica WS 6

Bestudeer de theorie op blz. 216.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 
5.6 in je (online) boek. 
havo 5.6 Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.
vwo 5.6: Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord.
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin twee verschillende soorten werkwoorden voorkomen. 
Vwo: Maak een zin waarin zowel een vragend als een aanwijzend voornaamwoord voorkomt.
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bestudeer de theorie op blz. 216.
Beantwoord de startvraag.
Klaar? Begin alvast aan paragraaf 
5.6 in je (online) boek. 
havo 5.6 Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.
vwo 5.6: Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord.
Startopdracht:
GRAMMATICA
Woordsoorten
timer
5:00
Havo: Maak een zin waarin twee verschillende soorten werkwoorden voorkomen. 
Vwo: Maak een zin waarin zowel een vragend als een aanwijzend voornaamwoord voorkomt.

Slide 1 - Diapositive

  • Havo: Je kunt het verschil tussen een zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord uitleggen en herkennen.
  • Vwo: Je kunt onderscheid maken tussen een aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen.
2. Herhaling vorige twee lessen.
3. Uitleg §6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.
4. Klassikale check.
5. Tijd voor huiswerk (zelfstandig of in tweetallen).
6. Afsluiten

Slide 3 - Diapositive

Vul hier je antwoord op de startvraag in.

Slide 4 - Question ouverte

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 5 - Diapositive

§6: Voornaamwoorden
(persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, vragend)
blz. 212-213

Slide 6 - Diapositive

Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:

  • Wij gaan een weekendje weg.
  • Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
  • Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.

Slide 7 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord
geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.

  • Jullie tuin.
  • Mijn telefoon.
  • Jouw huis.

Slide 8 - Diapositive

Aanwijzend
Bekijk de zin:
Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.

In deze zin zijn deze en dat aanwijzende voornaamwoorden. Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk.
Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
voornaamwoord

Slide 9 - Diapositive

Aanwijzend
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:
  • Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.


voornaamwoord

Slide 10 - Diapositive

Vragend
voornaamwoord
 Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.

Er zijn vier vragende voornaamwoorden:

  • Wie gaat er mee naar de film?
  • Melvin vroeg wat het huiswerk is.
  • Wat voor (een) auto heb je gekocht?
  • Welke film heb je uitgekozen?

Slide 11 - Diapositive

Vragend
voornaamwoord
Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze verwijzen naar een eerder genoemd woord.

  • De tante naar wie Nicky is vernoemd, woont een dorp verderop. 
  • Volgens mij zie jij iets wat er niet iets. 

Slide 12 - Diapositive

Zag je dat *onze* hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord
(pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord
(bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord
(vr. vnw)

Slide 13 - Question de remorquage

*Wat* heb je allemaal gehoord op dat feestje?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord
(pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord
(bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord
(vr. vnw)

Slide 14 - Question de remorquage

Zag *je* dat onze hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord
(pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord
(bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord
(vr. vnw)

Slide 15 - Question de remorquage

Wat heb je allemaal gehoord op *dat* feestje?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord
(pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord
(bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord
(vr. vnw)

Slide 16 - Question de remorquage

§6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
blz. 216-217

Slide 17 - Diapositive

Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten. Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.

Slide 18 - Diapositive

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets). 

We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Jullie presentatie is [heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.

Slide 19 - Diapositive

Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
 
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Oefenen
Wat?
Cursus 5.6
Havo: Maak opdracht 1 t/m 4 (blz. 216-217).
Vwo: Maak opdracht 1 t/m 5 op blz. 216-217).
* Keuze: echte boek of online boek!
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's, oogje, theorie in de LessonUp.
Tijd
Timer.
Klaar?
Lees de theorie van paragraaf 5.8 of herhaal paragraaf 5.2 en 5.4.
timer
10:00

Slide 22 - Diapositive

  • Havo: Je kunt het verschil tussen een zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord uitleggen en herkennen.
  • Vwo: Je kunt onderscheid maken tussen een aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord.
Lesdoelen

Slide 23 - Diapositive

Havo: 'Ik kan aan iemand anders uitleggen wat het verschil is tussen de drie soorten werkwoorden.'
Vwo: 'Ik weet het verschil tussen een aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord.'
0 = echt (nog) niet / 10 = zeker wel
010

Slide 24 - Sondage

Het woord 'trap' kan zowel een zelfstandig naamwoord (mens/dier/ding) als een werkwoord zijn. Maak twee zinnen om dit verschil te laten zien:

Eén zin met 'trap' als zelfstandig naamwoord en een één zin met
'trap' als werkwoord.

Slide 25 - Question ouverte

Welke werkwoordsoort vind je nog
lastig te benoemen (5.2, 5,4 en 5.6)?

Slide 26 - Carte mentale