Herhaling Engels - Unit 5 - 1sk

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Herhaling Engels 

Unit 5 - 1sk

Lesson 2

* Ik weet wanneer ik 'a lot of,  many,  much' in de zin gebruik.

Wat beteken de woorden:
a lot of, many, much?

Als de zin geen 'not' en geen '?' in de zin heeft, gebruik ik altijd ...

1. a lot of
2. many
3. much

Als de zin wel een 'not' of een '?' in de zin heeft staan, gebruik je ...

1. a lot of
2. many
3. much

Many - Much

Telbaar - ontelbaar

Many - Telbaar

Much - ontelbaar

Paard -

Horse

Thee -

Tea

Huiswerk -

Homework

Lied -

Song

Geld -

Money

Boek - 

Book

Vis - 

Fish

Oefening

Wat komt op de lege plek in de zin te staan?

I have ... books in my room.

1. a lot of
2. many
3. much

I don't know ... songs of Taylor Swift.

1. a lot of
2. many
3. much

Are you having ... fun?

1. a lot of
2. many
3. much

I don't have ... time.

1. a lot of
2. many
3. much

That man has ... work to do.

1. a lot of
2. many
3. much

Lesson 2

* Ik kan de trap van vergelijking in het Engels maken. 

Maak de trap af:

Tall - ... - ...

Maak de trap af:

Sweet - ... - ...

Oefening

Wat moet op de lege plek in de zin komen te staan?

I am ... than Tyrese.

1. cool
2. cooler
3. coolest

She is the ... .

1. fast
2. faster
3. fastest

Lesson 4

* Ik kan het werkwoord in de PRESENT SIMPLE zetten.

* Ik kan het werkwoord in de PRESENT CONTINUOUS zetten. 

Present Simple is ...

1. altijd, vaak, soms nooit
2. nu, op dit moment

Bij de Present Simple gebruik je ...

1. het hele ww (bij hij/zij/het met -s)
2. am/is/are + ww-ing

Present Continuous is ...

1. altijd, vaak, soms nooit
2. nu, op dit moment

Bij de Present Continuous gebruik je ...

1. het hele ww (bij hij/zij/het met -s)
2. am/is/are + ww-ing

Oefening

Wat moet op de lege plek in de zin komen te staan?

I ... to school at this moment.

1. walk
2. am walking

I ... to school every morning.

1. walk
2. am walking

I ... to music right now.

1. listen
2. am listening

We ... to a restaurant once a month.

1. go
2. are going

She ... football every Saturday.

1. plays
2. is playing

Lesson 5

* Ik kan het werkwoord  'will'  op de juiste manier vervoegen. 

Het woordje 'will' zegt iets over ...

1. wat er nu gebeurt
2. wat er nog gaat gebeuren
3. wat er al is gebeurd

Wat is de afkorting van 'will'?

Wat is de afkorting van 'will not'?