havo 5 jeudi 25 mars

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

havo 5

Jeudi le 25 mars

Aujourd'hui

- Quiz: vocabulaire 

- Révision: stratégies pour la compréhension écrite

- Pratiquer: qui? quoi? où? pourquoi? quand? comment?

- connecteurs

Mini quiz: vertaal de volgende woorden. 1. l'année - 2. autre - 3. la chose - 4. le droit - 5. droit - 6. droite - 7. l'équipe - 8. gauche

Kijk eerst aandachtig naar het volgende filmpje, 

daarna gaan we oefenen.

Oefenen met vinden hoofdgedachte

Je krijgt steeds een stukje actuele tekst om te lezen.

Daarna moet je een vraag beantwoorden.

Lees de tekst 

... en beantwoord op de volgende dia's de vragen:

WIE?

WAT?

WAAR?

WANNEER?

WAAROM? en HOE?

Hoofdgedachte:
WIE?

Hoofdgedachte:
WAT?

Hoofdgedachte:
WAAR?

Hoofdgedachte:
WANNEER?

Hoofdgedachte:
WAAROM en HOE?

Nu toch ook even een detailvraag: 

bekijk de foto en ...

...raad de betekenis van dénoncer

Dénoncer
betekent:

1. plegen
2. ondergaan
3. duidelijk maken
4. verdedigen

Lees bovenstaande tekst: hoeveel inégalités (ongelijkheden) worden genoemd? Vul hierna in.

Hoeveel ongelijkheden
worden genoemd?

1. één
2. twee
3. drie
4. vier

Important! Signaalwoorden!

Handig om die te kennen, want ze geven structuur aan de tekst. De antwoorden op vragen over de tekst staan vaak in de buurt van de signaalwoorden. 

Ze kunnen een reden aangeven, of een tegenstelling, een voorbeeld, een opsomming, een doel etc. 

We gaan ermee oefenen in de volgende dia.

parce que

mais

pourtant

par exemple

si

par contre

donc

ensuite

bref

en plus

daarentegen

dus

bovendien

omdat

kortom

vervolgens

toch

bijvoorbeeld

maar

als

Lees de tekst en zoek het signaalwoord

Vul het in op de volgende dia

Wat is het signaalwoord
in dit tekstje?

Wat geeft het signaalwoord POURTANT aan?

1. gevolg
2. oorzaak
3. tegenstelling
4. voorbeeld

Kies het passende signaalwoord:
Je ne sors pas ..... il pleut.

1. pourtant
2. donc
3. parce qu'
4. par contre

Kies het passende signaalwoord:
J'ai fait mes devoirs, .... je n'ai pas de bonnes notes

1. par exemple
2. pourtant
3. bref
4. en plus

Kies het passende signaalwoord:
D'abord j'ai embrassé ma mère, ..... mon père

1. ensuite
2. si
3. mais
4. donc

Kies het passende signaalwoord:
J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!

1. en plus
2. parce que
3. par contre
4. bref

Vind de hoofdgedachte

Bekijk het plaatje en lees de tekst 

op de volgende dia. 

Focus op de woorden die je wél kent.

Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?

Hoofdgedachte:
WIE

Hoofdgedachte:
WAT

Hoofdgedachte:
WAAR

Hoofdgedachte:
WAAROM

Lees de tekst en vul hierna 

in:

WIE?

WAT?

WAAROM?

Hoofdgedachte:
WIE?

Hoofdgedachte:
WAT?

Hoofdgedachte:
WAAROM?