Oefentoets toetsweek woordenschat Kapitel 3 en 4, modale werkwoorden, haben, sein en werden t.t.

Oefentoets toetsweek
Lesdoelen:
Je weet hoeveel punten je per onderdeel kunt halen.
Je weet hoe de stof wordt getoetst. 
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets toetsweek
Lesdoelen:
Je weet hoeveel punten je per onderdeel kunt halen.
Je weet hoe de stof wordt getoetst. 

Slide 1 - Diapositive

De puntenverdeling
Woordenschat Nederlands-Duits: 16
Woordenschat Duits-Nederlands: 12
Modale werkwoorden: 10
Haben, sein en werden: 10
Lezen is bonus. 5 vragen met 0,1 bonus per juist antwoord.

Slide 2 - Diapositive

Normering
48 punten totaal
65% juist voor een voldoende = 31 punt (of 17 fout) voor een 5,5
Als je maar 28 punt haalt en alle leesvragen goed hebt, heb je ook een 5,5

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 1
Vertaal de woorden naar het Duits

Slide 4 - Diapositive

Graag gedaan!

Slide 5 - Question ouverte

wijzen - Kannst du mir den Weg _______?

Slide 6 - Question ouverte

kant/zijde - Das ist auf der anderen ______.

Slide 7 - Question ouverte

Bijna - Wir sind schon ______ da.

Slide 8 - Question ouverte

stoplicht - Bei der _________ geradeaus.

Slide 9 - Question ouverte

helaas - Das ist ______ nicht möglich.

Slide 10 - Question ouverte

het concert - ________ ist morgen schon, hast du das vergessen?

Slide 11 - Question ouverte

de voetbalwedstrijd - Wann beginnt _________?

Slide 12 - Question ouverte

Opdracht 1 vervolg
Vertaal de woorden naar het Duits en zet ze in de juiste zin. Kies uit: 
inspannend - wandelen - meestal - station - plaatsvinden - hoek

Slide 13 - Diapositive

inspannend - wandelen - meestal - station - plaatsvinden - hoek
Kann man hier gut ________?

Slide 14 - Question ouverte

inspannend - wandelen - meestal - station - plaatsvinden - hoek
Das ist wirklich _______, ich bin müde!

Slide 15 - Question ouverte

inspannend - wandelen - meestal - station - plaatsvinden - hoek
Der Shop is auf der _______.

Slide 16 - Question ouverte

inspannend - wandelen - meestal - station - plaatsvinden - hoek
________ ist es so, das man Glück hat.

Slide 17 - Question ouverte

inspannend - wandelen - meestal - station - plaatsvinden - hoek
Die Veranstaltung soll morgen _______.

Slide 18 - Question ouverte

inspannend - wandelen - meestal - station - plaatsvinden - hoek
Am _______ kann man auch Essen kaufen.

Slide 19 - Question ouverte

Opdracht 2
Schrijf het woord op dat het beste in de zin past.

Slide 20 - Diapositive

In Köln verbindet eine Seilbahn/Art die beiden Ufer des Rheins.

Slide 21 - Question ouverte

Die Weißwürste werden gleich/etwa am Stand gegessen.

Slide 22 - Question ouverte

Schade/geeignet, dass der Surfer ins Wasser gefallen ist.

Slide 23 - Question ouverte

Gitarre spielen ist Mellis Leidenschaft/Weihnachten.

Slide 24 - Question ouverte

Melli macht gern Konzerte im Freien/empfehlen.

Slide 25 - Question ouverte

Am Ende wurden die Schatten/Messe gesetzt.

Slide 26 - Question ouverte

Opdracht 2 vervolg
Vertaal het dikgedrukte woord naar het Nederlands.

Slide 27 - Diapositive

Man konnte vermuten, was das Bild DARSTELLEN soll.

Slide 28 - Question ouverte

Was gefällt dir sonst noch AUßER dem Umzug?

Slide 29 - Question ouverte

Opdracht 3 modale werkwoorden
Vertaal naar het Duits en geef de juiste vervoeging

Slide 30 - Diapositive

(kunnen) ________ du mitkommen?

Slide 31 - Question ouverte

(weten) ______ Sie, wie ich zum Bahnhof komme?

Slide 32 - Question ouverte

(mogen - toestemming) Er _______ nicht mit ins Kino, weil er seine Hausaufgaben nicht gemacht hat.

Slide 33 - Question ouverte

(aardig vinden) ______ du auch Herrn Schulte?

Slide 34 - Question ouverte

Opdracht 4 haben, sein en werden
Kies het juiste werkwoord (haben, sein of werden) , vertaal naar het Duits en geef de juiste vervoeging.  

Slide 35 - Diapositive

haben, sein of werden - Du ________ das nicht machen.

Slide 36 - Question ouverte

haben, sein of werden - Frau Visscher, _______ Sie morgen frei?

Slide 37 - Question ouverte

haben, sein of werden - Sophie ______ das größte Mädchen der Klasse.

Slide 38 - Question ouverte

Einde van de LessonUp
Geef op de volgende slide aan welke vragen je nog hebt. 

Slide 39 - Diapositive

Typ je vraag/vragen.

Slide 40 - Question ouverte