H3 - week 21 -chap. 6-7 Bron G & C

Bonjour tout le monde ! 
Start klaar ?

  • Ga rustig op je vaste plek zitten.
  • Doe je jas en oortjes uit.
  • Doe je telefoon in het zakkie en in je tas.
  • Op tafel: laptop, etui, boek en jdw-map.
  • Timer af: stoppen met praten & de les begint.

timer
3:00
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bonjour tout le monde ! 
Start klaar ?

  • Ga rustig op je vaste plek zitten.
  • Doe je jas en oortjes uit.
  • Doe je telefoon in het zakkie en in je tas.
  • Op tafel: laptop, etui, boek en jdw-map.
  • Timer af: stoppen met praten & de les begint.

timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

Présence (Aanwezigheid)
Tout le monde est présent?
(Is iedereen aanwezig?)

Slide 2 - Diapositive

Voorkennis activeren:
dernier cours ?

Slide 3 - Carte mentale

Voorkennis activeren:
Les mots de la semaine 14, 15 & 16

Prends ton cahier et un stylo!

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Diapositive

Periode 3: Chapitre 6
Bron B
Bron C
Bron D
Bron G
Bron H

Slide 6 - Diapositive

Periode 3: Chapitre 7
Bron C

Slide 7 - Diapositive

Les buts

T2: Ik kan over mijn dagindeling vertellen.

T2: Ik kan over mijn geldzaken vertellen.

Slide 8 - Diapositive

Chapitre 6
Bron G
26ab

Slide 9 - Diapositive

Les mots de la semaine 14
1.1. Le bac
2. Avant
3. Chaque
4. Il était
5. Quitter
6. Arrêter
7. Refuser
8. Entre
9. Le monde
10. quand

1. het (vwo) eindexamen
2. vroeger / voor
3. ieder / iedere
4. hij was
5. verlaten
6. stoppen
7. weigeren
8. tussen
9. de wereld
10. wanneer, toen

Slide 10 - Diapositive

Les mots de la semaine 15
1. drôle
2. (im)patient
3. Sportif / sportive
4. Sympa
5. Optimiste / pessimiste
6. Méchant
7. Sociable
8. Timide
9. Amusant
10. Sérieux / sérieuse

1. grappig
2. (on)geduldig
3. sportief
4. aardig
5. optimistisch / pessimistisch
6. gemeen
7. sociaal
8. verlegen
9. gezellig
10. serieus

Slide 11 - Diapositive

Les mots de la semaine 16
1. Agé
2. Vieux / vieille
3. Grand
4. Petit
5. Fort
6. Haut
7. Joli
8. Gentil / gentille
9. Mignon / mignonne
10. Heureux / heureuse

1. ouder (in leeftijd)
2. oud
3. groot
4. klein
5. sterk
6. hoog
7. mooi
8. aardig
9. schattig
10 gelukkig

Slide 12 - Diapositive

Les mots de la semaine 20
1. Getallen t/m 10
2. Les jours de la semaine
3. Et quart
4. Et demie
5. Moins le quart
6. Le matin
7. L’après-midi
8. Le soir

1. = leren
2. de dagen van de week
3. kwart over
4. half
5. kwart voor
6. 's ochtends
7. 's middags
8. 's avonds

Slide 13 - Diapositive

Les mots de la semaine 21
1. Hier
2. Aujourd’hui
3. Demain
4. La semaine prochaine
5. La semaine dernière
6. Cette année
7. Pendant les vacances
8. Ce matin / soir
9. Cet après-midi
10. Dans une semaine
11. ici

1. gisteren
2. vandaag
3. morgen
4. volgende week
5. vorige week
6. dit jaar
7. in de vakantie
8. vanochtend / vanavond
9. vanmiddag
10. over een week
11. hier

Slide 14 - Diapositive

Les mots de la semaine 22
1. ne ... pas
2. ne ... jamais
3. ne ... rien
4. ne ... plus
5. ne ... personne
6. Souvent
7. Toujours
8. Encore
9. Bien
10. Beaucoup
11. déjà

1. niet / geen
2. nooit
3. niets
4. niet meer
5. niemand
6. vaak
7. altijd
8. nog
9, goed
10. veel
11. al

Slide 15 - Diapositive

Wat moet in het mondeling?
Drie onderdelen:

1. Jezelf voorstellen 
2. Praten over je gewoontes
3. Praten over je zakgeld

Slide 16 - Diapositive

p. 57

Slide 17 - Diapositive

p. 78

Slide 18 - Diapositive

Schrijf de hele zinnen over!

Vul ze aan met jouw gegevens. 
Dit zijn alle zinnen van Bron C, alleen schrijven jullie dat je in Den Haag (La Haye) of Rotterdam, Rijswijk etc. woont.

Slide 19 - Diapositive

p. 70

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

À toi maintenant
1. Vertel hoe laat je opstaat door de weeks.
2. Vertel hoe laat je ontbijt.
3. Vretel hoe laat je naar school gaat.
4. Vertel hoe laat je thuiskomt.
5. Vertel van 3 dagen wat je na school doet.
6. Vertel hoe laat je avondeet.
7. Vertel hoe laat je gaat slapen door de weeks en in het weekend.
8. Vertel wat je graag in het weekend doet en met wie. 

Slide 22 - Diapositive

À toi maintenant
1. En semaine, je me lève à .......
2. Je prends mon petit-déjeuner à....
3. Je pars au collège à..... 
4. Je rentre vers ....... 
5. Vertel van 3 dagen wat je na school doet.
6. Je dîne à......
7. En semaine je me couche à ..........
8. Le weekend, j'aime bien ...........

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Klokkijken

Slide 25 - Diapositive

Quelle heure est-il?

Slide 26 - Diapositive

Les jours de la semaine

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Chapitre 7
Bron C

Slide 29 - Diapositive

ai / oi
p. 96

Slide 30 - Diapositive

Parler d'argent

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

À toi maintenant
1. Vertel of je zakgeld krijgt.
2. Vertel of je een bijbaantje hebt of niet.
3. Vertel wat je met het geld doet. Noem minimaal 3 dingen.
4. Vertel dat je spaart.
5. Vertel waarvoor je spaart.

Sluit je presentatie af: Voilà ma présentation. Je vous remercie de m'avoir écouté / de votre attention.

Slide 33 - Diapositive

Standaard zinsvolgorde Frans
bepalingen van plaats/tijd
  Onderwerp 
ww gezegde 
  lijdend voorwerp /   meewerkend voorwerp  bepalingen van plaats/tijd


Slide 34 - Diapositive

L'ordre des mots
Kijk eens goed: 

 Hier ma soeur    a écrit      une lettre      à ma mère 
 Demain  je    vais faire    mes devoirs      à l'école

Slide 35 - Diapositive

Woordvolgorde Frans: ontkennende zin

De ontkenning staat altijd om het eerste ww heen!



1. Vanavond, heeft Eva geen cadeau aan haar broer gegeven
    Ce soir, Eva  n' a pas donné un cadeau à son frère.

2. ik ga morgen geen jurk kopen
    Je ne  vais pas acheter de robe demain.

3.  Ik kan volgende week niet naar school gaan.
      La semaine prochaine je ne peux pas aller à l'école


Slide 36 - Diapositive

Evaluatie 
Noem twee woorden die je hebt onthouden uit de les.

Slide 37 - Diapositive