Schrijven

Stappen voor het schrijven van een tekst
+
Spelling
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Stappen voor het schrijven van een tekst
+
Spelling

Slide 1 - Diapositive

Begrip
  • Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken. 

Slide 2 - Diapositive

Een zin eindigt met een leesteken.
Punt (gewone zin):
De deelnemers presenteren hun act.
Vraagteken (vraagzin):
Zijn ze erg zenuwachtig?
Uitroepteken (uitroep):
Doe je best!

Slide 3 - Diapositive

Komma (aantekeningen)
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 4 - Diapositive

Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 5 - Diapositive

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld aanhalingstekens
Directe reden of een citaat:

- 'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.
- 'Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend', zei Storm.
- Linde smeekte haar zus: 'Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?'
- 'Als ik je van het station moet halen', zei Lars, 'dan stuur je maar een appje.'

Slide 7 - Diapositive

Hoofdletters
  • aan het begin van de zin > Het is vandaag zonnig.
  • bij eigennamen > Myrthe Croese
  • bij feestdagen of historische gebeurtenissen > Tweede Wereldoorlog
  • aan het begin van een citaat >
    De docent riep: 'Start met stillezen.'

Slide 8 - Diapositive

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist

Slide 10 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
belgische gerechten
B
belgische Gerechten
C
Belgische Gerechten
D
Belgische gerechten

Slide 11 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
kerstmis
B
december
C
kerstviering
D
kerstboom

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Vidéo


Kies de juiste spelling
A
poëzie
B
poezie

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste spelling

A
zeeegel
B
zee-egel

Slide 15 - Quiz


Kies de juiste spelling


A
kanoën
B
kanoen

Slide 16 - Quiz


Kies de juiste spelling

A
reunie
B
reünie
C
re-unie

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Vidéo

't ex-kofschip
1. hele werkwoord -en 

2. kijk naar de laatste letter

3. zit die letter in 't ex-kofschip?
ja = t fietsen -> fiets -> gefietst
nee = d horen -> hor -> gehoord

Slide 19 - Diapositive

Sandra ... (krassen) haar naam in het tafelblad.
A
kraste
B
krasste
C
krasde
D
krassde

Slide 20 - Quiz

De jongens zijn vorige week ... (verhuizen)
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuizd
D
verhuizt

Slide 21 - Quiz

Even oefenen ...

Ik ... (vinden) het fijn dat jullie aantekeningen maken

Slide 22 - Question ouverte

Stap 1
Kies je onderwerp.
(Niet te groot en niet te klein)

Slide 23 - Diapositive

Stap 2
Bepaal je doel en je publiek.

Slide 24 - Diapositive

Stap 3
Verzamel informatie.
(over het gekozen onderwerp)

Slide 25 - Diapositive

Stap 4
Orden informatie
1. Kies steekwoorden - deelonderwerpen
2. Zet je deelonderwerpen op een logische volgorde.
3. Zorg voor een duidelijke structuur (inleiding, kern en slot)


Slide 26 - Diapositive

Stap 5
Schrijf en herschrijf je tekst
Schrijf een eerste versie. Vraag feedback en pas zo nodig je tekst aan.
Eindig met een laatste controle op spelling.

Slide 27 - Diapositive

Stap 6
Geef je tekst een passende lay-out.
(Zorg ervoor dat je tekst er netjes, aantrekkelijk en overzichtelijk uitziet).

Slide 28 - Diapositive