uitwerken Titraties


Uitwerken
Titratie
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon


Uitwerken
Titratie

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je leert hoe titratie werkt;
  • Je leert om berekeningen uit te voeren met gegevens uit een titratie-experiment.

Slide 2 - Diapositive

titratie
een titratie is een analysemethode om de molariteit van een bekende stof te bepalen

Slide 3 - Diapositive

Titratie
  • Kwantitatieve analysemethode.
  • Veel toegepast bij zuurbase reacties.

  • Erlenmeyer met oplossing met onbekende concentratie.
  • Buret met oplossing met bekende concentratie.
  • Bij volledige reactie is er kleuromslag door indicator.
  • Met berekening wordt onbekende concentratie bepaald.

Slide 4 - Diapositive

Omslagpunt (equivalentiepunt)
  • Op school meestal bepaald door kleuromslag van indicator.
  • In bedrijven meestal met pH-meter (nauwkeuriger).
  • In titratiecurve is het omslagpunt nauwkeurig af te lezen.

Slide 5 - Diapositive

Titratie berekeningen (stappenplan)
  1. Noteer de reactievergelijking.
  2. Bereken aantal mol toegevoegde stof (liter x molariteit)
  3. Bereken aantal mol gereageerde stof (met de molverhouding)
  4. Bereken de molariteit van de gereageerde stof (naar mol/L)
  5. Bereken het antwoord op de vraag (afhankelijk van soort titratie)

Slide 6 - Diapositive

plaats de tekst op de juiste plek in de tekening
De opstelling. de molariteit van een een onbekende hoeveelheid zoutzuur wordt bepaald met een titratie met natronloog
natronloog
zoutzuur
buret
pH indicator
nauwkeurig tovoegen
bekende molariteit
onbekende molariteit

Slide 7 - Question de remorquage

Je hebt broomthymolblauw gebruikt als pH indicator. Wat zou de kleur van de oplossing worden als zoutzuur precies volledig met natronloog heeft gereageerd?
A
geel
B
groen
C
rood
D
blauw

Slide 8 - Quiz

Uitleg
broomthymolblauw heeft een omslagtraject van pH 6.0 -7.6 (Binas 52A). Het is geel bij pH onder de 6.0 (zuur: H3O+). 
Als al het zuur weg is gereageerd, dan is de oplossing "niet meer zuur" geworden (pH ~ 7) en is de kleur groen. 
Als de oplossing basisch(er) wordt (hogere pH, boven de 7.6), dan wordt deze blauw.

Slide 9 - Diapositive

wat is hier
de juiste stand?
A
2.25 mL
B
2.30 mL
C
3.65 mL
D
3.80 mL

Slide 10 - Quiz

buret aflezen
je leest af aan de 
ONDERKANT van de bolling 
(=meniscus) van de vloeistof.
Deze zit op 2,3 mL.

Slide 11 - Diapositive

In de buret zat 0,10 M natronloog. De juiste notatie voor natronloog is:
A
NaCl (s)
B
Na (aq) + OH (aq)
C
Na⁺ (aq) + OH⁻ (aq)
D
Cl⁺ (aq) + OH⁻ (aq)

Slide 12 - Quiz

In de erlenmeyer zat zoutzuur. De juiste notatie voor zoutzuur is:
A
HCl (aq)
B
H (aq) + Cl (aq)
C
H₃O⁺ (aq) + Cl⁻ (aq)
D
H⁺ (aq) + Cl⁻ (aq)

Slide 13 - Quiz

natronloog en zoutzuur
Natronloog is de oplossing van NaOH in water (zout, lost goed op) en dat moet je zo opschrijven: Na⁺ + OH⁻

Zoutzuur is de oplossing van HCl in water.
Omdat HCl een zuur is, splitst het H⁺ af : HCl + H₂O → H₃O⁺ + Cl⁻
en is de juiste notatie: voor zoutzuur: H₃O + Cl⁻

PS: Je mag ook alleen H⁺  gebruiken: H⁺ (aq) + Cl⁻ (aq)

Slide 14 - Diapositive

de reactie die optreedt als je natronloog bij zoutzuur druppelt, is
A
Na⁺ + OH⁻ + H₃O⁺ + Cl⁻
B
NaOH + HCl
C
H₃O⁺ + OH⁻
D
Na⁺ + Cl⁻

Slide 15 - Quiz

reactievergelijking
Na⁺ + OH⁻ + H₃O⁺ + Cl⁻ zijn allemaal aanwezig in je bekerglas.
Als zoutzuur met natronloog reageert
reageert een zuur met een base, dus :
H₃O⁺ + OH⁻ → 2 H₂O 


Na⁺ en Cl⁻ zijn tribune-ionen en staan niet in de vergelijking
H⁺ of H₃O⁺
H⁺ of H₃O⁺ mogen beiden gebruikt worden.
Let wel op dat de vergelijking kloppend blijft!

Slide 16 - Diapositive

Stel: Als de kleur van de indicator omslaat, is er precies 12.5 mL van de 0,10 M zoutzuur toegevoegd. Hoeveel mol OH- heeft dan gereageerd?
A
0.10 x 0.00125 = 0.000125 mol
B
0.10 x 0.0125 = 0.00125 mol
C
0.10/0.00125 = 80 mmol
D
0.10/0.0125 = 80 mol

Slide 17 - Quiz

Er zat 10,0 mL zoutzuur in de erlenmeyer.
Er heeft 0.00125 mol OH⁻ gereageerd.
Hoeveel mol H₃O⁺ heeft dan gereageerd?
A
1:1 dus ook 0.00125 mol
B
1: 2 dus 0.0025 mol

Slide 18 - Quiz

Toelichting: gebruik de reactievergelijking
 H₃O⁺ + OH⁻ → 2 H₂O 
      1      :        1        :     2          

Er heeft 0.00125 mol H₃O⁺  gereageerd, dus er heeft 
ook 0.00125 mol  OH⁻ gereageerd (want 1:1) 

Slide 19 - Diapositive

Er zat 10,0 mL zoutzuur in de erlenmeyer.
Er heeft 0.00125 mol zoutzuur
gereageerd. Wat was de
molariteit van het zoutzuur?
A
0.00125 x 100 = 0.125 M
B
0.00125/ 100 = 0.0000125 M

Slide 20 - Quiz

Toelichting: van mol naar molariteit
Er zat 10,0 mL zoutzuur in de erlenmeyer. Er heeft 0.00125 mol zoutzuur gereageerd. Wat was de molariteit van het zoutzuur?
Molariteit is mol/L dus vul de verhoudingstabel goed in:



x = 0.00125 / 0,010 = 0.125 mol/L
of : 0.00125 * 100 = 0.125 mol/L
mol
0.00125
...
L
...
...

Slide 21 - Diapositive

als er 0.125 mol/L zoutzuur was
was er dus 0.125 mol/L [H₃O+].
Wat was dan de pH van die oplossing?
A
10^-0.125 = 0.75
B
-log(0.125)= 1.6

Slide 22 - Quiz

soorten titratie
terugtitratie
indirecte titratie ( vaak redox)

Slide 23 - Diapositive

Directe titratie
De titrant reageert direct met de analiet.





analiet
titrant
analiet
titrant

Slide 24 - Diapositive

In welk geval kan je geen directe titratie uitvoeren:
A
De analiet is een sterk zuur en de titrant een sterke base
B
De analiet is een zwak zuur en de titrant een sterke base
C
De analiet is een sterk zuur en de titrant een zwakke base
D
De analiet is een zwak zuur en de titrant een zwakke base

Slide 25 - Quiz

Directe titratie
De titrant reageert direct met de analiet.




Voorwaarde: aflopende reactie!
analiet
titrant
analiet
titrant

Slide 26 - Diapositive

Eindpuntbepaling bij een redox titratie
Bijvoorbeeld:
de titrant heeft een kleur en het reactieproduct is kleurloos
of 
de analiet heeft een kleur en het reactieproduct is kleurloos.

Slide 27 - Diapositive

Terug titratie

Aan de analiet wordt een nauwkeurige overmaat toegevoegd.
De overmaat wordt bepaald m.b.v. een titratie.


Dit wordt gebruikt als:
  • de te bepalen analiet geen scherp eindpunt geeft.
  • er voor de te bepalen analiet en de titrant geen goede eindpuntindicator beschikbaar is.
analiet
titrant
overmaat

Slide 28 - Diapositive

Fosforzuur gehalte in Cola
opgave 40 van H11.5
bepalen (in g / L)

Slide 29 - Diapositive

a) Geef de reactievergelijking van opgelost fosforzuur, H3PO4(aq), met een overmaat natronloog.

Slide 30 - Diapositive

a) Geef de reactievergelijking van opgelost fosforzuur, H3PO4 (aq), met een overmaat natronloog.

H3PO4 (aq)    +    3 OH- (aq)   ->   3 H2O (l)    +    PO43- (aq)

Slide 31 - Diapositive

Terug titratie


Aan de analiet wordt een nauwkeurige overmaat toegevoegd.
De overmaat wordt bepaald m.b.v. een titratie.
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat

Slide 32 - Diapositive

c) Leg uit waarom de blauwe curve gebruikt moet worden voor deze analyse.

Slide 33 - Question ouverte

Opgelost koolstofdioxide vormt koolzuur
CO2 (aq)   +   H2O (l)  ->   H2CO3 (aq)

Koolzuur is net als fosforzuur ook een zuur, 
dus dat zou ook reageren als je titreert met OH-

Slide 34 - Diapositive

Terug titratie


Aan de analiet wordt een nauwkeurige overmaat toegevoegd.
De overmaat wordt bepaald m.b.v. een titratie.
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat

Slide 35 - Diapositive

Terug titratie


Aan de analiet wordt een nauwkeurige overmaat toegevoegd.
De overmaat wordt bepaald m.b.v. een titratie.
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat

Slide 36 - Diapositive

Terug titratie
44 c 


Aan de analiet wordt een nauwkeurige overmaat toegevoegd.
De overmaat wordt bepaald m.b.v. een titratie.
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat

Slide 37 - Diapositive

Terug titratie


Waar is het handig om te beginnen met de berekening?
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat

Slide 38 - Diapositive

Terug titratie


c) Bereken het aantal mmol OH- dat in de maatkolf aanwezig was (=de overmaat).
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat

Slide 39 - Diapositive

Noteer het antwoord van de vraag op de vorige dia:
d) Bereken het aantal mmol OH- dat in overmaat aanwezig is. (alleen het antwoord invullen is hier genoeg, de berekening heb je als het goed is in je schrift gedaan)

Slide 40 - Question ouverte

e) Bereken het aantal mmol OH- dat in overmaat aanwezig is.
  • aantal mmol H3O+ = 5,37 * 0,450 = 2,417
  • H3O+ : OH- = 1 : 1
  • dus er heeft 2,417 mmol OHgereageerd met H3O+

  • dit zit in 25,00 mL. In 100,0 mL zat dus 4 * 2,417 = 9,666 mmol OH- 

Dit is de overmaat OH- bij 2)

Slide 41 - Diapositive

Terug titratie


g) Bereken hoeveel mol fosforzuur 25,00 mL cola bevat.
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat
gegeven:
de overmaat OH- = 9,666 mmol 

Slide 42 - Diapositive

Noteer het antwoord van de vraag op de vorige dia:
d) Bereken hoeveel mol fosforzuur 25,00 mL cola bevat.
(alleen het antwoord invullen is hier genoeg, de berekening heb je als het goed is in je schrift gedaan)

Slide 43 - Question ouverte

d) Bereken hoeveel mmol fosforzuur 25,00 mL cola bevat.
  • Overmaat: 9,666 mmol OH- 
  • Aantal mmol OH- dat in totaal was toegevoegd (bij stap 2):  
      25,00 mL * 0,5000 mmol/mL = 12,50
  • aantal mol OH- dat heeft gereageerd met fosforzuur:
     12,50 - 9,666 = 2,834

  • H3PO4 : OH- = 1 : 3
dus er was 2,834 : 3 = 0,9447 mmol fosforzuur

Slide 44 - Diapositive

Terug titratie


g) Bereken het fosforzuurgehalte in de onderzochte Cola in g/L.
H3PO4
H3O+
OH-                overmaat
gegeven: in 25,00 mL Cola zit 0,9447 mmol fosforzuur

Slide 45 - Diapositive

Noteer het antwoord van de vraag op de vorige dia:
e) Bereken het fosforzuurgehalte in de onderzochte Cola in g/L.
(alleen het antwoord invullen is hier genoeg, de berekening heb je als het goed is in je schrift gedaan)

Slide 46 - Question ouverte

e) Bereken het fosforzuurgehalte in de onderzochte Cola in g/L.
Er was 0,9447 mmol fosforzuur in 25,00 mL cola.

  • In 1,00 L cola zit 0,9447 *40 = 37,79 mmol fosforzuur

  • M(H3PO4) = 97,997 g/mol

  • Het fosforzuurgehalte in Cola is 
       37,79 * 10-3 * 97,997 = 3,70 g/L

Slide 47 - Diapositive

Zelf oefenen
Zelf oefenen met: 29, 31 en 32

Slide 48 - Diapositive