Klare taal 22: voorzetsels deel 2
1 / 19
La durée de la leçon est: 50 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
willen
werk
onder
krijgen
Slide 7 - Question de remorquage
De hond zit..... de doos.
A
in
B
op
C
onder
D
naast
Slide 8 - Quiz
De vis springt ..... de kom.
A
achter
B
naast
C
voor
D
uit
Slide 9 - Quiz
De auto rijdt ... de straat.
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen
Slide 10 - Quiz
De training begint ....... 19.00 uur.
A
in
B
bij
C
op
D
om
Slide 11 - Quiz
Morgen komt mijn vriendin .... mij eten.
A
bij
B
voor
C
in
D
naar
Slide 12 - Quiz
...... november komt de maand december.
A
Voor
B
Naar
C
Na
D
Naast
Slide 13 - Quiz
Wat is een voorzetsel?
Naast de trap staat een schoen.
Welk woord is het voorzetsel?
A
staat
B
schoen
C
naast
D
een
Slide 14 - Quiz
Wat is een voorzetsel?
Hij loopt snel naar huis.
Welk woord is het voorzetsels?
A
loopt
B
snel
C
naar
D
huis
Slide 15 - Quiz
Het is kwart over zes.
Welk woord is het voorzetsel?
Welk woord is het voorzetsel?
A
zes
B
is
C
over
D
zes
