Verbindingswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Verbindingswoorden

Verbindingswoorden worden ook wel signaalwoorden of voegwoorden genoemd. Ze geven het verband aan tussen woordgroepen, zinsdelen, zinnen en alinea’s.

              Doel van de les

• Je kunt verbindingswoorden herkennen.
  
• Je kunt naast korte zinnen ook langere zinnen maken door verbindingswoorden te gebruiken.
  
• Je gebruikt dan een komma en zet deze vóór het verbindingswoord.
  
• Geen komma bij 'en' /'of' 

                          Verbindingswoorden 

en

                              maar

                                                          omdat

            want

                                             terwijl

    dus

                                                                                    zodat

                                                      zodra

                          of

  als

                                       doordat

                                                                        nadat

 

Denk aan tekstverbanden

 ( begrijpend lezen ) !!!!

Samenvoegen van zinnen

• Je kunt korte zinnen samenvoegen met een verbindingswoord!
• Voorbeeld: De meisjes spelen vaak samen. Ze zijn goede vriendinnen.
• De meisjes spelen vaak samen, want zij zijn goede vriendinnen.
• De meisjes spelen vaak samen, omdat zij goede vriendinnen zijn.
• nog een: Ilse kan niet pinnen. Haar saldo is te laag.
• Ilse kan niet pinnen, want haar saldo is te laag.
• Ilse kan niet pinnen, omdat haar saldo te laag is.

Verbindingswoorden en komma

• Voor welke twee verbindingswoorden komt meestal geen komma?
• en / of
• Toen ik naar de winkel ging, kwam ik de buurvrouw tegen.
    Wat valt op?
• Er komt een komma tussen de twee persoonsvormen.

Je schrijft een komma:

1.  vóór verbindingswoorden     
2.  tussen twee persoonsvormen
3.  tussen delen van opsomming

Hoe mag je verbindingswoorden ook noemen? (Meer antwoorden goed)

1. signaalwoorden
2. verwijswoorden
3. voegwoorden
4. werkwoorden

Piet wil cola en vla, maar dat mag niet.

Hoeveel verbindingswoorden zie je ?

1. 0: geen
2. 1: maar
3. 2: en + maar
4. 3: wil + en + maar

Wat doen verbindingswoorden?

1. Ze verbinden inleiding, kern en slot
2. Ze verbinden woorden, woordgroepen, zinnen en alinea's
3. Ze verbinden werkwoorden met elkaar
4. Ze verwijzen terug naar iets wat eerder genoemd is in een zin

Waar staat in deze zin de komma?

Omdat ik laat was, moest ik wachten.

1. voor het verbindingswoord
2. tussen 2 persoonsvormen

Wanneer gebruik je GEEN komma?

1. Tussen twee persoonsvormen
2. Voor de woorden 'en' en 'of'
3. In een opsomming
4. Voor verbindingswoorden

Waar of niet waar?

En, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus zijn verbindingswoorden.

1. waar
2. niet waar

Wat zijn verbindingswoorden?

1. en, maar, omdat
2. werken, eten, slapen
3. leuk, klein, groen
4. die, dat, wat

Toen ik eindelijk mijn huiswerk af had, kon ik niet meer naar het feest, want de bus was al weg.

Wat zijn de verbindingswoorden in deze zin?

1. toen, kon
2. toen, want
3. kon, want
4. toen, want, kon

Welk verbindingswoord gebruik je?
Ik bleef thuis, ... ik me niet lekker voelde.

maar

nadat

en

omdat

Welk verband is dit?
Ik bleef thuis, omdat ik me niet lekker voelde.

1. reden
2. tegenstelling
3. toevoeging
4. tijd

Welk verbindingswoord gebruik je?
... hij zijn huiswerk had gemaakt, ging hij buiten spelen.

maar

nadat

en

omdat

Welk verband is dit?
Nadat hij zijn huiswerk had gemaakt, ging hij buiten spelen.

1. reden
2. tegenstelling
3. toevoeging
4. tijd

Welk verbindingswoord gebruik je?
Hij trainde elke dag heel hard, ... hij won de wedstrijd helaas niet.

maar

nadat

en

omdat

Welk verband is dit?
Hij trainde elke dag heel hard, maar hij won de wedstrijd helaas niet.

1. reden
2. tegenstelling
3. toevoeging
4. tijd

Welk verbindingswoord gebruik je?
Hij maakte ontbijt ... zette koffie voor ons allebei.

maar

nadat

en

omdat

Welk verband is dit?
Hij maakte ontbijt en zette koffie voor ons allebei.

1. reden
2. tegenstelling
3. toevoeging
4. tijd