werkwoorden tegenwoordige tijd/ verleden tijd

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1-4

welke dag en datum was het gisteren?

Welk jaargetijde is het>

1. winter
2. herfst
3. lente
4. zomer

Doel van de les

We bespreken het laatste nieuws.

We weten wat sterke werkwoorden zijn.

We weten wat tegenwoordige tijd en verleden tijd is en herkennen dit.

Wat was er afgelopen week in het nieuws?

Maak de vraag die bij dit filmpje hoort.

We lezen de tekst.

Zet een streep onder de werkwoorden.

Werkwoorden / doe woorden

Wat is de verleden tijd?

ik loop

1. ik liep
2. ik loopte
3. ik loopde
4. ik liepte

Van elk werkwoord bestaat een tegenwoordige tijd en een verleden tijd.

1. Waar
2. Niet waar

Vorige week hadden we vakantie.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De verleden tijd geeft aan dat iemand iets al heeft gedaan.

1. waar
2. niet waar

Op 5 december is het sinterklaasfeest.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd.

Wat is de verleden tijd?

ik lees

1. ik leesde
2. ik las
3. ik laste
4. ik leeste

Wat is de verleden tijd van
Slaan

1. Sloeg
2. Sla
3. Sloegde
4. Slade

Wat is de verleden tijd van ruiken

1. ik rook
2. ik ruikte

Sterke werkwoorden.

slaan          ik sloeg - wij sloegen

eten                             ik at-wij aten

springen     ik sprong - wij sprongen

Maak de vragen van de startkrant

Succes!

Klaar? Numo:

Werken aan de doelen.

Werkwoorden

• In elke zin staat een werkwoord
• een werkwoord is een "doe-woord" 
• werkwoord kun je vervoegen
• tegenwoordige tijd / verleden tijd

Afsluiting  les

Wat heb je vandaag geleerd?

Heb je alles af kunnen krijgen wat je wilde?

Filmpje jeugdjournaal