Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Sponsdieren
Neteldieren
Weekdieren
Stekelhuidigen
Geleedpotigen
Gewervelden
Slide 1 - Question de remorquage
Plantencel
A
B
C
D
Slide 2 - Quiz
B3.3Planten
Slide 3 - Diapositive
Leerdoel
Je kunt kenmerken en voorbeelden noemen van zaadplanten en sporenplanten
Slide 4 - Diapositive
Planten
Er zijn bijna 300.000 soorten planten. Zelfs in de woestijn groeien planten. Planten zijn de enige groep met bladgroenkorrels in de cellen.
Planten hebben wortels, stengels en bladeren. Toch zien planten er verschillende uit.
Slide 5 - Diapositive
Twee groepen planten
We kunnen de planten in twee groepen verdelen: zaadplanten en sporenplanten. Zaadplanten hebben bloemen, sporenplanten niet.
Slide 6 - Diapositive
Zaadplanten
De meeste planten die je kent zijn zaadplanten. Alle zaadplanten hebben bloemen. In de bloemen ontstaan zaden. Uit een zaad kan een nieuwe plant groeien.
Slide 7 - Diapositive
Zaden van zaadplanten
Slide 8 - Diapositive
Sporenplanten
Sporenplanten hebben geen bloemen. Ze planten zich voort met sporen. Een spore is een cel waaruit een nieuwe plant kan groeien.
Mossen en varens zijn voorbeelden van sporenplanten
Slide 9 - Diapositive
Bij mossen ontstaan sporen in sporendoosjes
Bij varens ontstaan sporen in sporenhoopjes
Slide 10 - Diapositive
Sporenplanten hebben bloemen
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quiz
Bomen behoren ook tot de zaadplanten
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quiz
Bij mossen onstaan de sporen in sporenhoopjes
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Aan het werk
Maak de opdrachten van basisstof 3.2 digitaal, opdracht 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8
Maak de opdrachten van basisstof 3.3 digitaal, opdracht 1, 2, 3, 5, 6, 7