2SA en 2SB

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Welkom!

Pak je laptop en zet je tas op de grond.

  

Zit klaar zodat we direct met de les kunnen beginnen.

Bedenk een werkwoord waarbij de stam hetzelfde is als de ik-vorm.

lopen:
stam = ……
ik-vorm = …..

beloven
stam = …..
ik-vorm = …..

verhuizen
stam = …..
ik-vorm = …..

Het voltooid deelwoord van kiezen =

Het voltooid deelwoord van kijken =

Het voltooid deelwoord van verliezen =

Het voltooid deelwoord van zijn =

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?

1. word
2. wordt

werkwoordspelling
Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek

1. presenteert
2. presenteerd
3. presenteerdt
4. presenteer

Werkwoordspelling heeft de klas vaker (oefenen).

1. geoefent
2. geoefend
3. geoefendt
4. ge-oefend

... (vinden) jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?

1. Vindt
2. Vind
3. Vint
4. Vintd

In de werkwoordspelling tt is het bij jij/hij/zij/het...

1. ik-vorm + dt
2. 't kofschip
3. ik-vorm+t
4. geen idee

Werkwoordspelling

In welke zin zijn de werkwoorden juist gespeld?

1. Hij erkent dat ze is verandert.
2. Hij erkent dat ze is veranderd.
3. Hij erkend dat ze is verandert.
4. Hij erkend dat ze is veranderd.

https:

Piet zei "Je krijgt geen cadeautjes dit jaar."

1. goed
2. fout

Hoewel hij geen zin had ging hij toch mee winkelen.

1. goed
2. fout

De vrouw riep boos uit : "bah ik lust geen komkommersoep!"

1. goed
2. fout

Remi en rein spelen buiten op de speelplaats.

1. fout
2. goed

In Zwitserland ontspringt de rijn.

1. goed
2. fout

Gaan Annemarie Sanne en Carolien naar amsterdam.

1. fout
2. goed

Karel frits michiel en berend gaan samen voetballen.

1. goed
2. fout

Het Zuiden van Frankrijk.

1. goed
2. fout

Hij zegt: dat hij gaat verhuizen.

1. goed
2. fout

Vind jij dat je recht hebt op meer zakgeld.

1. goed
2. fout

Ik denk niet dat henk dit met opzet kapot heeft gemaakt.

1. fout
2. goed

Op de eerste schooldag moet je meenemen zwemkleding, schrijfgerei, een schrift en een agenda

1. goed
2. fout

Hij zegt ik ben jarig.

1. goed
2. fout

het Nederlands

1. goed
2. fout

Bas vond hoe overleef ik mijn vakantie? een leuk boek.

1. goed
2. fout

’k weet niet wat ik moet zeggen.

1. goed
2. fout